‘Ik heb niets dan lof’
door Janine Jongsma
Recensent Jan van Gulik besprak vorig jaar november de bundel Schipperen, van Anne Meerbergen (1954). Op de achterflap staat dat Meerbergen als jonge vrouw een aantal jaren meevoer op een olietanker en zo de verschillende gedaantes van de zee ontdekte. In de bundel vraagt ze zich tevens af wat het gewicht van liefde is. Ze staat open voor een gesprek want het lijkt haar leuk om samen met mij wat dieper in te gaan op de recensie.
Ik vraag wat haar eerste reactie was en Anne zegt spontaan:
Jan van Gulik is een attente lezer! De recensie is zo accuraat dat ik goedkeurend zat te knikken bij wat hij schrijft.
Nou, dat horen we natuurlijk graag! Toch heb ik wel enkele vragen. Jan van Gulik geeft in de bespreking zelf aan dat hij het lyrische ik bij veel gedichten gelijkstelt aan Anne Meerbergen vanwege de hoge mate van analogie. Ik vraag hoe zij daartegen aankijkt. Ze zegt dat ze dit heel goed kan begrijpen omdat ze voornamelijk autobiografische gedichten schrijft. Ik vind dat opvallend omdat de meeste dichters willen dat je refereert aan de ik-figuur, ook al lezen de gedichten als hun eigen ervaringen. Van Gulik gaat zelfs nog een stapje verder. Als de ik-figuur haar vader verliest zegt hij letterlijk: ‘Meerbergen spreekt over de omgang met de dood van haar vader’. Ik vraag aan Anne of dit niet veel te dichtbij komt, maar ze geeft nogmaals aan dat ze daar geen moeite mee heeft:
Ik geef grif toe dat ik de lezer heel dicht laat komen, maar dit is wie ik ben en hoe ik schrijf. Het gaat in mijn poëzie om authenticiteit, ik wil niets verbloemen. Het is een bewuste keuze die ik al maakte bij het schrijven van mijn eerste bundel Aanmoederen, toen wilde ik het taboe rond de ideale moeder doorbreken.
Een bundel wordt op deze manier een stuk intiemer, dat moet gezegd worden, Johan Reijmerink was destijds niet voor niets onder de indruk van dit debuut. Ik vind het knap om je als dichter zo bloot te geven, je stelt je toch vrij kwetsbaar op. In ons gesprek haalt Anne aan dat Van Gulik aan een bepaald (titelloos) gedicht in de afdeling ‘Aanmonsteren’ een andere interpretatie geeft dan oorspronkelijk haar bedoeling was en ze geeft aan dat ze hier van genoot. Voor de duidelijkheid citeer ik het gedicht in zijn geheel:
hield een schelp tegen je oor
–
zocht het zout in huis
de zee trok, het wende
–
je werd je tekort
leerde opnieuw kijken
naar muren, verlegde je horizon
het wiegen
–
wachtte op het water dat brak
–
België
Nu volgt een gedeelte van de analyse van het gedicht door Jan van Gulik, het draait voornamelijk om zijn uitleg van de laatste zin: ‘wachtte op het water dat brak’.
In dit laatste gedicht wordt een ‘jij’ aangesproken. Mogelijk spreekt Meerbergen over een naaste met wie zij de reis heeft afgelegd.
(…)
Het water ‘brak’. Enerzijds associeer ik deze laatste zin met het breken van een golf. De jij-persoon wacht totdat de golf hem thuisbrengt, het water op, maar de golf breekt. Het water is onbereikbaar, thuiskomen kan niet meer. Anderzijds associeer ik de laatste zin met ‘brak water’, water met een lage zoutconcentratie wat voornamelijk te vinden is in gebieden waarin zoetwater overgaat in zeewater. Vaak betreffen dit riviermondingen, openingen naar de grote zee, het thuis van de jij-persoon. Het brakke water bevestigt het verlangen van de jij-persoon om terug te keren naar zee.
Het antwoord van Anne:
Hij merkt op dat de lyrische ‘ik’ plots in ‘jij’ verandert. Maar in dit laatste gedicht gaat het nog wel om dezelfde lyrische ‘ik’ die nu terug thuis is, zich verloren voelt en niet meer weet wie ze is. De ‘jij’ geeft de afstand met zichzelf weer. Ze is zwanger, moet letterlijk anders leren wiegen en wachten op het vruchtwater dat breekt. Ik vind het heerlijk dat Jan van Gulik als recensent een andere interpretatie aan dit gedicht geeft. Deze extra laag maakt het gedicht nog complexer.
Ik ben het helemaal met haar eens, hoe Van Gulik dit uitlegt klinkt plausibel en niet gezocht. Als moeder zijnde denk je bij ‘water dat brak’ automatisch aan vruchtwater dat breekt, dat geldt niet voor iedereen en waarschijnlijk al helemaal niet voor een mannelijke lezer. Het is daarom zo interessant om te lezen welke associaties Van Gulik maakt en hoe betrouwbaar die overkomen. In de tweede afdeling komt de dood van haar vader aan bod. Ook nu is Anne vol lof over onze recensent. Ze vindt de delicate manier waarop Jan van Gulik met de tweede afdeling ‘Bindweefsel’ omgaat getuigen van veel empathie en dat maakt van hem een recensent die weet te schipperen tussen ratio en emotie. Het ontroerde haar, voegt ze toe. In de laatste afdeling ‘Handleidingen’ draait het om de liefde. Anne geeft aan dat de analyse van het laatst geciteerde gedicht van Van Gulik accuraat is:
In het besproken gedicht verwijst hij naar het verschil van stof tussen flanel en kant en maakt hij de mooie associatie tussen het ruwe en het zachte, het kwetsbare van geliefden.
Dat een dichter geen enkele kanttekening heeft bij een recensie komen we niet vaak tegen. Dit is een mooie opsteker voor onze recensent. Aan Anne het laatste woord:
Met zijn conclusie van de zoektocht naar houvast en evenwicht in de bundel vat hij de essentie van ‘Schipperen’! Kortom, ik heb niets dan lof voor de recensie van Jan van Gulik.