De magie van poëzie
door Maurice Broere
–
–
Op de omslag van de bundel Winterflarden staat een vage afbeelding van wat ik vermoed dat het een winderig strand met vlokken schuim voorstelt. Het zou ook sneeuw kunnen zijn in een leeg landschap. Als je er lang naar kijkt, kunnen nog meer associaties ontstaan. Deze omslag is prototypisch voor de inhoud van de bundel die zeker niet gemakkelijk te duiden is. Nu is het niet altijd nodig om gedichten na een eerste lezing direct te doorgronden en is het juist wel mooi als je gedwongen wordt tot nadenken en uiteindelijk tot de slotsom komt, dat het werk niet te doorgronden is, maar ondanks dat toch ontzettend aanspreekt. Dat is de magie van de poëzie.
Het boekje is opgedeeld in vijf afdelingen: ‘Parelzang’, ‘De nabootsing’, ‘Ochtendragen’, ‘Laatbloeiers’ en ‘Beschouwingen’. Onder de titels van de hoofdstukken staan illustraties van Christiaan Kuitwaard van hem is ook de omslagillustratie. De afdeling ‘Parelzang’ bevat maar een zin: ‘Zij die de zwermen verlaten zijn verlost van het duister’. Misschien bedoelt Jan Kleefstra dat wanneer je in een groot gezelschap verkeert dat je het zicht op de omgeving kwijtraakt. De natuur met zijn ogenschijnlijk oneindige ruimte brengt licht in een sombere stemming.
De andere afdelingen worden gevormd door gedichten met wisselend regelaantal. Interpunctie ontbreekt, hoofdletters staan alleen in de eerste regel en verder valt op dat de gedichten geen titel hebben.
Uit de afdeling ‘De nabootsing’:
–
zwom er in zee en zocht het
schouwspel dat nerveus
met mij speelde
–
waarin ik vanochtend wakker werd
–
en de grens vond
die mijn dood naspeurde zoals
ze me die nacht andermaal ontkomen was
Vermoedelijk ontwaakt de dichter ontgoocheld uit een heftige droom met achtervolgingen, wonderlijke beelden, vluchten voor de dood. Het lijkt erop dat hem dat vaker is overkomen. De opbouw van het vers is losse regel, terzine, losse regel en weer een terzine.
Uit de afdeling ‘Ochtendragen’:
bloeit op de rug van het verboden land
een stem die zwijgt
–
je zou misschien zacht langs haar lippen
misschien met een lichte vlaag
–
je zou zomaar in haar kroon
als klank blijven haken
–
als glimp in haar oog
de warme ochtend halen
–
die streelt
–
die maar niet uitgeplozen raakt
Ook weer een ondoorgrondelijk vers. Om de lezer een indruk te geven heb ik het uitgekozen. De duiding laat ik dan ook graag aan de lezer(es) over. Al zal ik toch een poginkje wagen. De titel van de bundel is Winterflarden, dit vers bestaat ook uit flarden, misschien zelfs flarden van de winter, want er is sprake van afnemende lentekoorts, die ik zie als opwinding die ontstaat aan het einde van de winter en begin van de lente op de eerste, mooie, warme, zonnige dag. Er hangt iets in de lucht, een vroege bloei, het eerste zingen van de teruggekeerde trekvogels. De stem die zwijgt, is vermoedelijk van een vrouw. Ontsnapt misschien aan een half slapende geliefde een beetje adem. De ontwakende dichter hoort in de nauwelijks hoorbare luchtstroom een klank, een glimp in haar oog ziet het eerste licht, dat onmiskenbaar de dag laat beginnen. De afdeling waarin dit staat heet ‘Ochtendragen’, het woord komt niet voor in de Woordenlijst der Nederlandse taal en moeten we zien als een neologisme. De betekenis is, denk ik, het verwijderen van spinrag dat ons ’s morgens vaak de weg verspert. Als metafoor zou je het kunnen opvatten het verwijderen van allerlei nachtelijke verwarring. Een fascinerend gedicht. Het zijn eigenlijk meer flarden, want de zinnen zijn niet af. Er ontbreken woorden die je als lezer gaat invullen. Ik denk dat je moet proberen het niet te doorgronden, maar dat je je mee moet laten nemen door de klanken en het ritme, zoals muziek dat doet.
Uit de afdeling ‘Laatbloeiers’:
–
het jaar na jaar opstapelen van berkenlicht
in de schaduw waarrond genadig zacht
een nachtvlinder slaapt
–
laten we haar kleuren nabootsen
op de knieën langs de sloot
het oog eruit halen
–
er een vogel van maken
de wereld ietwat kleiner
–
traag stelpend zingen
helpt een poosje
–
zorgen dat er niets verloren gaat
Weer een opvallende bouw: losse regel, twee terzinen, twee disticha en een losse regel. Het begint met een oproep in de eerste regel gevolgd door een opsomming waarin staat wat we allemaal moeten gaan doen om te zorgen dat niets verloren gaat en te genieten van allerlei dingen en situaties en die proberen te onthouden. De bundel eindigt met de afdeling ‘Beschouwingen’ met vier gedichten waarvan de laatste met één regel: ‘Per slot is iedere weg een landweg’.
Vaak krijg je als poëzielezer de laatste jaren de indruk dat een dichter een aantal zinnen van een zinvol geheel in stukken knipt en in strofevormen onder elkaar zet. Soms vraag je je dan af: waarom geen prozagedicht of waarom geen ukv(ultra kort verhaal). Bij Jan Kleefstra is dat absoluut niet het geval voor hem is een bladschikking geen trucje. Hij toont zich aan de lezer, maar houdt zich verborgen en nodigt uit om mee te gaan in zijn associaties. Zijn motieven zijn divers: mist, nacht, flarden, winterberk, dauw, winter kou, slaap, droom. Winterflarden is zijn zesde bundel en in mijn ogen verdient Kleefstra een plaats in de canon van de hedendaagse poëzie. Kortom een bundel die je niet loslaat en die ik nog regelmatig zal herlezen.
____
Jan Kleefstra(2024). Winterflarden. Uitgeverij Aspekt, 80 blz. €14,95 ISBN 9789464871401