Luchtige melancholie
door Onno-Sven Tromp
–
–
Als ik de titel lees van de nieuwste bundel van Kira Wuck, krijg ik meteen een goed humeur. Martin Bril muntte ooit de term ‘rokjesdag’ en Wuck lijkt een gooi naar onsterfelijkheid te willen doen met haar titel Koeiendagen. Ik zie meteen van die dartele koeien voor me, die op een ‘koeiendag’ dolblij en wild springend de wei weer in mogen, na een lange winter op stal. Al blijken er voor zo’n dag allang andere begrippen te bestaan, zoals ‘weidegang’, ‘koe-in-de-wei-dag’ en ‘koeiendans’. Dat mag de pret niet drukken, de toon is gezet. En de titel staat ook nog eens in koeienletters op de voorkant van de bundel.
De titel blijkt afkomstig uit het openingsgedicht ‘Logboek’, waarvan de laatste twee regels zijn: ‘Ik tel mijn koeiendagen / wacht op een bries uit de zee langs mijn flanken’. De ik-figuur verkeert in een heet land, waar dorstige koeien vrij rondlopen en de ik-figuur als een koe op een warm strand lijkt te verlangen naar een koel windje. Eerder in het gedicht is al sprake van een land ‘waar koeien afwaswater uit emmers drinken’. Zo krijgt het woord ‘koeiendagen’ toch een heel andere lading dan ik had vermoed.
Verderop in de bundel krijgen we een aanwijzing voor het land waarover het zou kunnen gaan. Het gedicht ‘Life is an accident’ (p. 25) lijkt namelijk in India gesitueerd, en daarin duikt bij een tempel ‘een witte koe met vijf poten’ op, die voor hindoeïstische Indiërs nog heiliger is dan een gewone koe. Een paar regels verder in datzelfde gedicht verschijnen koeien in haiku-vorm: ‘Koeien leven groots / ze eten zich vol plastic / herkauwen de dag’. In de andere gedichten in de bundel valt het overigens mee/tegen met de koeien, ik kom ze niet meer tegen. Wel zijn er enkele andere gedichten die aan India refereren, zoals ‘Goa’ (p. 35) en het titelloze gedicht op pagina 59, dat begint met de regel: ‘In India tillen ze doden in een stoel’.
De gedichten van Wuck zijn helder van taal en zitten vol rake formuleringen en verrassende beelden. Zo lees ik: ‘De zee trekt je naar zich toe als een minnaar / smijt je daarna terug op het land’ (p. 51). Of (alweer in haiku-vorm): ‘Vechtende honden / ze vervormen als wolken / in een kalme lucht’ (p. 43). Over een stervende/gestorven moeder: ‘krulspelden en de dood gaan / om een of andere reden / goed samen’ (p. 21). Die laatste drie regels zijn ook een goed voorbeeld van hoe de dichter in veel gedichten een melancholische sfeer weet te mengen met een zekere luchtigheid en nonchalance. Die combinatie kom ik ook tegen in het volgende exemplarische gedicht, dat lijkt op een volkomen helder weergegeven gedachte-experiment.
–
Als de aarde is opgebrand
hoelang duurt het dan voordat er opnieuw leven ontstaat
bossen zijn teruggegroeid
–
eencelligen voeten krijgen
rechtop leren staan
beschutting zoeken
–
misschien is er voor een lange tijd
alleen heel veel zwart
doet iemand vanaf een andere planeet
met zaklampen de sterren na
En zelfs van het volgende korte, titelloze gedicht kan ik niet verdrietig worden:
als afleiding voor als mijn moeder zich aan de verwarming vastgeketend heeft
tussen mijn matras en bedrand zuur verdikte melk
een klodderige rivier waarin je verdrinken kan
Gedichten die ondanks alle ellende iets lichts behouden, kom er maar eens om. Ze brengen troost en laten de lezer zich verzoenen met het leven. Zo valt er nog veel meer moois te beleven in Koeiendagen. Een kleine greep: ‘waar regen een omgekeerde rivier probeert te zijn’ (p. 39), ‘of omdat we elkaar niet begrijpen / de zee en ik’ (p.19), over yogabeoefenaars: ‘de mannen strekken zich nog eenmaal uit als katten na een maaltijd’ (p. 36), ‘het meisje dat haar haren kamt en wacht / tot haar lichaam uit het raam groeit’ (p. 30). Slechts een enkele keer valt een vergelijking minder geslaagd uit: ‘de aangevreten bank / die vanbinnen zo hol moest zijn / als een oude ezel’ (p. 31).
Ook een prettige verrassing zijn de haiku’s, die ik al eerder heb genoemd. Ze lijken bijna achteloos door de gedichten gestrooid. Ze vormen anders dan gebruikelijk nooit een zelfstandig gedicht, maar zijn als kleine strofen in andere gedichten geplaatst. Eén keer (in het gedicht ‘Goa’) is de haiku zelfs in drie losse regels geknipt en verspreid in het gedicht opgenomen.
Toch is Wucks poëzie niet altijd luchtig. Hier en daar laat de dichter zich van een grimmige kant zien, alsof ze even van zich af wil bijten, als een kat die plotseling genoeg heeft van het geaai. Dan schrijft ze bijvoorbeeld: ‘De reden dat ik hiernaartoe wilde / vervaagt als krijtstrepen rondom een lijk’ (p. 15) of ‘een parasiet van angst / die zich volzoog en alsmaar groter werd / in een plas champagne en bloed’ (p. 38).
Koeiendagen is een speelse en toegankelijke bundel met voldoende diepgang en verrassingen om de lezer te blijven plezieren en boeien. Lees bijvoorbeeld ook vooral een gedicht als ‘De belofte’, over een haat-liefde-verhouding waarin de geliefden elkaar voortdurend aantrekken en afstoten, met regels als: ‘dus kerfden ze elkaars huid open’ en ‘ze haatte hem omdat zijn hoofd niet doorzichtig was’. Of lees een strofe zoals: ‘Tegenover mij woonde een jongen in een vierkant / we waren nog te jong om herinneringen te begraven / dus droomden we licht’ (p. 20). De vlinderende vrolijkheid waarmee Wuck haar gedichten componeert en ook over zwaardere thema’s als de dood luchtig weet te schrijven, werkt aanstekelijk. Zulke poëzie smaakt naar meer.
____
Kira Wuck (2024). Koeiendagen. De Geus, 64 blz. € 18,99. ISBN 9789044549867