door Hans Franse
Politiek en poëzie gaan niet altijd goed samen, zeker niet als het om felle partijen of stromingen gaat. Dichten over het liberalisme of het marxisme: het lijkt me een moeizame zaak.
Onlangs herlas ik het boek van Eddy du Perron: In deze grootse tijd. Korte aantekeningen over de politieke situatie en de literatuur, waarbij ik zijn grote belezenheid bewonderde. In de discussie ‘vorm of vent’ staat hij, met zijn gepeperde uitspraken en oordelen duidelijk voor de vent. Hij maakte die aantekeningen in een tijd die beangstigend veel lijkt op de tijd van nu, met de oorlogen, de spanningen, de maatschappelijke kloven en de politieke verwarring tussen populisme en politiek: de jaren vóór 1939 (bij ons 1940) toen Europa overal oplaaiende vuren zag: de koloniale oorlog tussen Italië en Abessinië, de Spaanse burgeroorlog, het Hitlerregime: men liep zich warm voor een ramp die op vernietiging en zelfvernietiging uitliep.
Ik was verbaasd over de grote internationale belezenheid van du Perron, zijn interesse voor de maatschappelijke situatie en zijn immens gevecht om kwaliteit van de redenering en de inhoud. De dichters en schrijvers noemt hij bij naam; in de gesprekken echter geeft hij de initialen. Dat is voor Nederlandse schrijvers niet zo moeilijk: MtB zal Menno ter Braak zijn, A.R.H is A. Roland Holst. Maar wie zijn C, D. E.?
Soms, als hij scheldt op boeken noemt hij de auteur bij naam: den Doolaard, van Duinkerken, Werumeus Buning. Hij heeft het niet op Dirc Coster en Mussert. Hij bewondert vooral Multatuli en Couperus.
Ik ging volstrekt de mist in bij de initialen van de Franse schrijvers die hij behandelde, de boeken en recensenten die hij noemt: mijn kennis van de Franse literatuur is te oppervlakkig en te schools. Du Perron krijgt veel bundels in handen met ‘politiek geëngageerde gedichten’, die hij bijna allemaal op kwalitatieve gronden afwijst: politieke poëzie kan soms strijdig zijn met kwalitatief goede poëzie. Hij kraakt bijvoorbeeld de bundel Poëtisch appèl, …waarin ‘toestandsbewuste dichteren zich hebben gelucht…’.Hij is er niet zo zeker van ‘…Politieke gebeurtenissen kunnen prachtig inspiratiemateriaal zijn, hebben ongetwijfeld grote dichters geïnspireerd. Naast de goedkope politieke propaganda per rijmelarij, of goedkoper nog, per slogangelijk ‘blank verse’ moet men de gedichten erkennen die uit politieke gebeurtenissen de meest menselijke ontroering hebben vastgelegd…’. Denk aan Gorter, zegt hij: ‘Het idee dat Gorter een groot kunstenaar geworden zou zijn door zijn sociale belangstelling is dwaas genoeg…’. Toen hij over het Marxisme ging schrijven verloor zijn poëzie aan waarde: een dichter moet aan poëzie doen, en niet aan politiek. Dante schiep een meesterwerk en zette zijn politieke vijanden met naam en toenaam in de hel, maar dat kon alleen Dante.
Wat mij betreft wil dat niet zeggen, dat politici niets van goede poëzie weten: Theo Joekes, uitnemend Kamerlid, schreef prachtige gedichten, veel beter dan die van Schaepman die zich verloor in ultramontaanse lyriek. Joop den Uyl en Hans van Mierlo wisselden weleens gedichten die ze in hun gereformeerde respectievelijk katholieke reflectie en opleiding uit het hoofd hadden geleerd. De huidige Tweede Kamervoorzitter leest wel eens een gedicht voor en ik herinner mij fijnzinnige opmerkingen van Lodewijk Asscher. Dat was en is kwaliteit. Maar kijk naar de honderden oorlogsgedichten van 40-45, die van een oprechte emotionaliteit zijn, maar ‘klunzig van vorm’, zoals du Perron zou zeggen; hij zou er voorbeelden van geven. Hoeveel lezen we er nog? Drie, vier? Die raakten ons niet alleen of overdonderden zelfs, maar waren ook mooi: van Jan Campert De achttien doden, de Sonnetten voor Cymara, in de oorlog gepubliceerd zonder het felle Rebel mijn hart gekerkerd en geknecht, een gedicht van Clara Eggink; misschien ook nog werk van Van Duinkerken. Worden zijn gedichten nog gelezen? De gedichten uit Sint-Michielsgestel, waar hij als gijzelaar gevangen zat, vind ik, ondanks een aversie van du Perron, nog steeds moeite waard: Absoute en Afscheid.
Een dichter heeft iets van een Eerste Kamerlid, lid van ‘une chambre de réflection’ die buiten de waan van de dag zich bezighoudt met de kwaliteit van de in taal vastgelegde wetgeving. Elk woord moet kloppen, elk woord moet, van emotie ontdaan, veralgemeniseerd en helder functioneren in een evenwichtig geheel dat ook niet veranderd mag worden: ik stel me voor dat in de voorbereiding de afgevaardigden (senatoren, ik kende het woord vroeger alleen van een sigarenmerk) wel eens worstelen met de woorden, die slechts in hun verband zin krijgen. Bovendien moet het in één keer goed zijn. Zelfs de meest grove schendingen van taal en juridische zin mag de Kamer niet veranderen vanwege het ontbreken van het recht van amendement. De senaat kan een wet wel afwijzen en ‘nee’ zeggen, zodat er een betere formulering en verduidelijking kan worden vastgesteld.
Eigenlijk doet een dichter hetzelfde. Hij werkt zijn poëzie uit buiten de waan van de dag, streeft naar perfectie en resignatie en reflecteert over de taal, die hij of zij soms aarzelend, soms resoluut neer zet, want het gedicht moet kwaliteit hebben, meer lagen, een afgesloten stukje nieuwe taal zijn, dat er daarvoor niet was en moet dus de strijd met het weerbarstige woord winnen.
We zijn dus als dichters en Eerste Kamerleden collega’s, met dien verstande dat wij wel mogen veranderen, wat Nijhoff tot in de drukproeven bleef doen. Uiteraard mogen en moeten wij ook ‘nee’ kunnen zeggen als de kwaliteit minder is dan verwacht.
Bij het bewerken van mijn nieuwste bundel Zelfportret met Woord is dat met zeker tien gedichten het geval geweest. Ik was blij daarbij steun van buiten te krijgen. Je verbindt je met een tekst, raakt er gehecht aan en ziet dan de mindere kwaliteit niet meer. Schrappen ‘gaat van au’, om een vijftiger te parafraseren (Jan G. Elburg).
Het is vanuit die collegiale gedachte dat ik mijn bundel, (ik zei eerst ‘de op één na laatste’, maar dat wilde mijn vrouw liever niet horen), waarin de grote problemen van nu, de ouderdom, de oorlog, de klimaatverandering verwoord zijn naast de moeizame strijd om het juiste woord, dat ‘het leven bevestigt’ en ‘namen noemt, maar dan geabstraheerd, gevoeld en verbeeld’, heb aangeboden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.
NB. de citaten van Du Perron zijn overgenomen in de spelling die hij gebruikte, een soort eigen variatie op de spelling Kollewijn die nooit geaccepteerd is.
foto’s:
Hans Franse, Wouter van Heiningen, Steven van der Heyden
Hans Franse, Jan Anthonie Bruijn
© Marjon van der Vegt
overige © Hans Franse
–