door Jan Loogman
De redactie van het ANWB-magazine De Kampioen heeft onlangs de lezers gevraagd gedichten in te sturen over hun ervaringen met de Wegenwacht. Dit zijn de eerste regels van één van de ingezonden gedichten: ‘Heeft u pech, dan heeft u geluk,/ want is uw voertuig zomaar stuk,/ dan wordt een Gele Rijder uw held,/ als u zich bij de centrale meldt.’
‘Je hoort voortdurend zeggen: het rijmt, maar het is geen gedicht,’ schreef Karel van het Reve in Mensen die over kunst schrijven en spreken geloven meestal dat slechte kunst geen kunst is. Deze uitspraak lijkt hier van toepassing. Het aardige is dat Van het Reve hem als onzinnig kwalificeert. Slechte kunst is ook kunst, schrijft hij. Slechte gedichten zijn ook gedichten. ‘Paul de Groot/ Is nog steeds niet dood’, noteert hij en voegt eraan toe: ‘Niet zo’n geweldig goed gedicht misschien …, maar toch een gedicht.’
‘Heeft u pech, dan heeft u geluk’ mogen wij dus aanvaarden als poëzie, net zoals de andere aan De Kampioen gezonden gedichten. Een van die andere begint zo: ‘Wat jammer dat ik geen oude auto heb. Zo / Een die vaak hort en stoot./ Geen enkele dag heb ik nog panne gehad. Wat / Een pech, zo groot.’
Door het gebruik van enjambement vertoont dit gedicht meer poëtische finesse dan het vorige, maar is het daarom ook een beter gedicht of zelfs een goed gedicht? Teksten die de kenmerken van een gedicht vertonen zijn namelijk niet voldoende voor de kenners, recensenten en lezers. Zij verlangen van de dichter meer dan een poëtische inspanning, zij willen goede poëzie als resultaat ervan. Wat goed is, is daarbij een punt van discussie.
Je zou denken dat het dan ook moeilijk is om te bepalen wat niet goed is. Toch somde Gerrit Komrij in Trou Moet Blijcken een stuk of zes kenmerken van slechte poëzie op. Bombast noemt hij en ook het ‘speculeren op de welwillendheid van de lezer.’ Dat doet de dichter door over erge dingen te schrijven, ernstig leed en grote rampen. Verder is slechte poëzie belerend en – vierde kenmerk – balanceert zij op de grens van gekte of lijkt zij deze niet te kennen. Ook volgt slechte poëzie het spoor van grote voorbeelden zonder dat de slechte dichter deze voorbeelden echt begrijpt. Het resultaat is poëzie ‘die op de lachspieren werkt.’ En, tenslotte, slechte poëzie schurkt graag tegen het gezag aan.
Kunnen we aan de hand van deze opsomming iets zeggen over het gedicht ‘Wat jammer dat ik geen oude auto heb?’ Een probleem daarbij is dat niet helemaal duidelijk is hoe we deze opsomming van kenmerken moeten zien. Is een gedicht slechte poëzie als het al de genoemde kenmerken vertoont? Of kan een gedicht de vuilbak al in, als slechts één kenmerk zich voordoet? Misschien hadden deze vragen bij Komrij tot ergernis geleid. Te schoolfrikkerig. In Trou Moet Blijcken schreef hij ook: ‘Er is veel poëzie die zo vaag en onbeduidend is dat ze automatisch weer vergeten wordt.’ Het lijkt een volgend item in zijn opsomming.
Toets ik het gedicht ‘Wat jammer dat ik geen oude auto heb’ aan Komrij’s opsomming, dan merk ik dat ik alleen maar na lijk te gaan welk kenmerk daaruit op het gedicht van toepassing is. Kennelijk ben ik al zeker van mijn conclusie en zoek ik louter naar bevestiging ervan. Ik wil het met een gerust hart tot ‘slechte poëzie’ verklaren. Het argument daarvoor vind ik in kenmerk nummer 5 uit Komrij’s opsomming: de dichter volgt het spoor van grote voorbeelden, maar echt begrijpen doet hij deze niet. In dit gedicht laat de dichter immers zijn zinnen op het oog gedurfd doorlopen over het einde van de versregels heen – navolging van superieure gedichten met fraaie enjambementen – maar waarom doet hij / zij dit eigenlijk? De enjambementen dienen geen doel. Een slecht gedicht dus.
Wie weet, klopt mijn conclusie, maar zelf ben ik er niet tevreden mee. Ik verdenk mezelf ervan alleen maar een argument te hebben gezocht bij mijn al getrokken conclusie. Misschien schieten argumenten tekort als wij gedichten sorteren in de bakken goed en slecht . En bovendien, waarom zouden wij ze daarin rubriceren? ‘In heel matige poëziebundels vind je soms wel een uitschieter’, noteerde Herman de Coninck. Met deze gedachte in mijn achterhoofd neem ik geduldig als een visser de inzendingen aan De Kampioen nog eens door. Wat zou het aardig zijn als ik daarbinnen nu een echt goed gedicht vind. Een dat me treft en waarover ik naderhand kan vertellen hoe dat kwam. Maar nee, zo’n gedicht vind ik niet. Kijkt u zelf maar op www.vg-anwb.nl/ode-aan-de-wegenwacht/
afbeeldingen:
Wegenwacht, ANWB
Paul de Groot, Wikipedia
kaartenbak, 123inkt
visser, Pixabay
–