LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Kunst en afgunst

12 mei, 2024
door Rogier de Jong

 

 

Afgunst

Afgunst, adder, is geduldig,
haar beet verraderlijk.
De overvloed aan stenen, gras en struikgewas
waartussen wij bewegen, laat dat toe.

Het langzaam werkend vergif, verrotting der beenderen,
is onontbeerlijk, brengt ons haast, verbetenheid, volharding.

Alvorens definitief in elkaar te zakken
(het deert me niet, omdat het ook jou gebeurt)
dient tenminste iemand overtroffen.

Hoger dan de eigen afgunst staat de nijd der naasten.
Leun tevreden achterover in het volle zicht van zwakken.
Het zengen van de zon: goedkeuring. Ons onvermoeibaar streven.

 

Een bekende Nederlandse dichter – het was niet Mark Boog – vertrouwde me ooit toe dat dichters kleine mensen zijn met lange tenen. Ik denk dat daar wel iets in zit, vooral als ik naar mijn eigen tenen kijk. Die bevriende dichter die in De Revisor komt, die kunstbroeder die door de Bezige Bij wordt benaderd… je feliciteert hen uitbundig, maar graag had jij in hun schoenen gestaan en gebeld willen worden.

Jaloezie in de letteren is een klassiek fenomeen. De verhalen over literatoren die elkaar het licht in de ogen niet gunnen zijn legio. Algemeen bekend is denk ik de polemiek tussen Hermans en Reve, die zichzelf in de prille naoorlogse jaren als eenzame hoogvliegers boven het vaderlandse literatuurlandschap beschouwden en uit verwantschap een briefwisseling begonnen – die snel verzuurde. De aanleiding was iets met geweigerd werk door Van Oorschot en een daarop volgende wraakzuchtige weigering om tot de redactie van Tirade toe te treden. De oorzaak schrijf ik toe aan afgunst: Waarom jij wel bij Van Oorschot en ik niet?

Tussen Godfried Bomans en Jeroen Brouwers zat het ook allerminst lekker. Bomans was een begaafd stilist die de neiging had zichzelf te herhalen, wat voor biograaf Brouwers een reden was om hem neer te sabelen, om hem – zoals dat tegenwoordig heet – te roasten. Je vraagt je af waar Brouwers nu echt zo boos over was. Zou hij jaloers zijn geweest op het vloeiende pennetje van Bomans waar alleen maar onzin uit droop? Zou zomaar kunnen.

De meest gevreesde polemist na Hermans was ongetwijfeld Gerrit Komrij, die onder zijn eigen naam of het pseudoniem Patrick Demompere het afbranden van collega’s tot een erezaak had gemaakt. Zo recenseerde hij een publicatie van Boudewijn Büch als ‘zeer geschikt om bij nat weer in de vensterbank te leggen voor een spleet die venijnig tocht’. En een boek van Kristien Hemmerechts bleek vooral bruikbaar ‘om er op een survival trektocht door de Rocky Mountains velletje voor velletje je gat mee af te vegen’.

Bladerend door internet krijg je de indruk dat Komrij, behalve Groot Bloemlezer, net als Bomans vooral een taalvirtuoos was en in mindere mate een ‘echte poëet’. Neem nu het volgende citaat, afkomstig uit zijn bundel Demonen: ‘Omdat ik zo domineesachtig kan ronken denkt iedereen dat ik de wijsheid in pacht heb. Omdat ik zo welluidend kan schrijven is men er wijd en zijd van overtuigd dat ik een dichter ben’. Het zou me, zeker na deze quote, niet verbazen als Komrij’s polemische woede, die breed en verbeten door hem werd uitgeserveerd, door jaloezie op andermans talent werd gevoed.

Waarom heerst er zoveel jaloezie onder dichters? Dat is een psychologische vraag die een psycholoog ongetwijfeld zou beantwoorden door te verwijzen naar narcisme en ijdelheid. Dichters zijn gewone mensen die door hun creatieve inslag een dunne huid hebben en kilometerslange tenen. Ze willen aandacht, ze willen gelezen worden, ze willen bij Matthijs aan tafel en liefst ook nog op het Boekenbal gefotografeerd worden. En ze verdragen geen kritiek op hun werk. Natuurlijk ontken ik niet dat dat allemaal ook op mij van toepassing is, anders zou ik een aureooltje op mijn hoofd moeten zetten en een soutane aantrekken.

Een praktische reden voor schrijversafgunst is – vermoed ik – dat je aandacht en succes niet kunt afdwingen. Naast talent en een vlotte pen zijn er veel grillige factoren die welslagen en bekendheid bepalen. Geluk en een fotogeniek voorkomen horen daar misschien bij, maar vooral de gunfactor. Eigenlijk wordt succes je gegund. En als die gunst een ander toevalt en jou niet, ben je jaloers. Afgunst is het tegenovergestelde van gunst. Soms levert de taal zelf alle bewijs.

 

Bronvermelding:

  • Mark Boog – De encyclopedie van de grote woorden – 2005 – Cossee
  • W.F. Hermans, Gerard Reve en Willem Otterspeer – Verscheur deze brief Ik vertel veel te veel – 2010 – De Bezige bij
  • Gerrit Komrij – Demonen – 2003 – De Bezige Bij

 

Foto © Ganesh van Boggelen / Literatuurmuseum: Onno Blom en Gerrit Komrij bij de presentatie van het Schrijversprentenboek op 26 maart 2004

     Andere berichten

Klank en kleur van een taal

door Hans Franse   - Toen ik mij, nu 35 jaar geleden, wat definitiever had neergelaten in mijn Italiaanse ‘paese’, wist men in mijn...