Het gaat nergens over en het klinkt naar niets
door Peter Vermaat
–
–
Wie een bundel uitbrengt die volgens de uitgever ‘een ode aan de onvolmaakte mens’ is en die ‘een intens grotestadsleven [beschrijft] waarin we het allemaal maar net bijeen weten te houden’, verdient het om met de deur in huis te worden gegooid:
–
Met je oor tegen een gebeurtenis aan hangen
kwark op je lippen laten rusten, aanvaarden
een broek te zien wapperen
in een kelder vol charcuterie.
–
Uren van afbakening en opsomming:
#cabinporn #christmasporn #callcenterporn #bottomporn
#saviourcomplexporn #papercutbleedoutporn
#ironyporn
–
In de sauna steeds terugkerende gasten
op luxeslippers over de tegels
houten lepel in de hand
temperatuur en vochtigheid controlerend
ijsklontje door borsthaar
zuchtend van de hitte.
Je zwijgt ertegenin.
Klitten uit je haar rukkend.
–
Resterende uren aangedreven
door het rad waarin je rent.
Dat had je niet gedacht
zo aan het begin.
–
[p. 9]
Dus.
Yeah right.
O ja, ‘charcuterie’ is een wat duur woord voor ‘vleeswaren’. De soorten ‘porn’ heb ik verder niet onderzocht, gewaarschuwd door het gebruik van #ironyporn aan het eind van de reeks. Meestal bedoelt men daarmee dat men in geval van een mislukte poging tot effect wil wegkomen met de opmerking dat het allemaal spottend bedoeld was. Het grotestadsleven kent zo zijn uitdagingen. Tjonge. Ook dat rad hebben we al eens vaker gezien en waarschijnlijk is dat ook de bedoeling: rad race, rat race, tandwielen, Modern Times (Charlie Chaplin), het behoort allemaal tot het kleine-mens-in-de-grote-stad-complex en o wat is en blijft het allemaal toch ingewikkeld. Zo jammer dat het bovendien zo’n cliché is. Ter geruststelling of ter waarschuwing: heel anders wordt het niet en beter wordt het ook niet. Om eerlijk te zijn: er komt ook proza voor dat eruitziet als proza:
–
We zaten op een bankje in de rotbuurt waar de dirty dancer woonde. Met bier
van de Chinees
en zoute kibbeling. Een bende bejaarden schoof in een kring om ons heen.
De leider zei: aha,
dat lijkt op liefde. Nee, zeiden we, liefde, nee, welnee, de liefde is hier niet,
wat weet u daar
eigenlijk van? Maar hoe we ook keken, de kring bleef gesloten.
–
Een dag werd een avond en in het licht van de straatlantarens leken we steeds
bleker,
waardoor ook de zwervers op het plein zich ermee bemoeide en de
trommelaars met hun
puntige botten dichterbij kropen. Om het ijs te breken zetten we de dans in.
Als groeiende
bomen bewogen we over de tegels, vielen stuurloos in het ritme van de
vingers op het
drumvel tot het ochtendlicht de sfeer kalmeerde en we dachten te ontkomen.
Dachten ja,
want de leider zei: aha, dat lijkt op liefde.
–
[p. 48]
Een aardig stukje dat steeds juist geen fantasmagorie wordt, maar na afloop en wat schouderophalen nergens beklijft. En zo gaat het de hele bundel door, met constateringen die geen observaties blijken, mededelingen die niet beklijven, taal die niet verraadselt, verschrikt, verrot of verderft. Het gaat nergens over en het klinkt naar niets. Ja dames en heren, jongens en meisjes, ‘de dansvloer is van iedereen’ en of je nu de wereldklasse tango danst of niet verder komt dan een kreupelende horlepiep, zet je headphones op je kop en draai het volume maximaal open, richt je blik naar je dodelijk lege binnenste en laat je getergde heldendom resoneren, terwijl je stampt, draait en siddert. Niemand die het hoort, niemand die er notitie van neemt, buddha box over het hoofd.
Is dat erg? Ja, dat is een probleem. Kunst is geen kunst omdat iemand er een stickertje op plakt en het vervolgens in de etalage legt. Kunst en in dit specifieke geval poëzie is een open zenuw van het leven en de auteur die dat serieus neemt, legt er zijn kop voor op het hakblok. Geen kunst zonder risico en geen kunst zonder noodzaak. Een poëziebundel is niet gelijk aan de Margriet, de Libelle of de Vriendin die in een leesmap door een briefluik worden geschoven. Het is evenmin een wegbereider naar de status van paljas-van-dienst in de vorm van de overal en nergens omhoog schimmelende benoemingen tot stadsdichter, wijkdichter, fietsenstallingdichter of kerkhofdichter, zulks vrijwel uitsluitend ter meerdere eer en glorie van de verenigde middenstand of een lokale dikbuik met een ambtsketting om de nek. Wanneer poëzie verkoopbaar wordt gemaakt, wordt poëzie gelijk aan koopwaar en vrij snel daarna hebben we alleen nog maar koopavondpoëzie. Licht verteerbaar voor het geweten, snel door het keelgat, een vleugje ironie, een paar druppeltjes weltschmerz met wat hedonisme in suspensie (wel graag schudden voor gebruik), gelegd op een bedje van muzak, tramtingel en snorfiets en binnenkort ook verkrijgbaar in geschenkverpakking voor moederdag, sweet sixteen of – gat in de markt! – versluiking voor middel X.
Het is goed wanneer de dichter verdwenen is uit zijn werk. Maar daarmee bedoelde Nijhoff het wegwerken van al te anekdotische of individuele gewaarwordingen en niet dat het moet lijken alsof de dichter nooit in zijn werk aanwezig geweest is. Deze bundel neigt naar dat laatste. De teksten kunnen afkomstig zijn uit een willekeurig brein, via een doelloze hand doorgebriefd aan een anoniem toetsenbord. De Wolf riskeert niets, dwingt tot niets, vleit of vloekt niet, bezweert of bespot niets en uiteindelijk loopt het nog niet af ook:
–
Er staat een onbekende vrouw onder de kapstok
van een onbekende man, ik weet nog niet
wat ze van mij verwachten, ze staan daar maar
als tinnen soldaten rechtop.
–
Geef haar een rondleiding door de kamer, de keuken
een rustende hand op haar rug, een beweging, zo van
er is meer, maar hier begin ik mee.
–
Een aangeschoven stoel, aarzelende woorden.
–
Het hoofd van de man is warm, hij drinkt totdat
haar gezicht in zijn handen ligt, maar
zover is het nu nog niet.
–
Ze nemen bar weinig van me aan, het verhaal
maakt en eigen pad.
–
Het was bijna herfst, hun favoriete jaargetijde om
brandy in te schenken
–
———– en
zichzelf
—— —–kastelen
———- –tanden
fotograferen
——— —aftershave —–in
lichtbeige
——— —vlammetjes
paddenstoelen
———– me
———–liefste
–
Op straat vraagt iemand hoe ze heten, ik zeg:
het zijn gewoon mensen.
–
[p. 70]
Begint het godbetert ook nog te lijken op een keukenmeidenroman.
Maar misschien zit het wel heel anders in elkaar en heeft De Wolf met deze aanpak eenvoudigweg de boven-persoonlijke en onder-menselijke formules voor het leven in de 21e eeuw blootgelegd.
Die zullen mij dan bespaard blijven.
____
Maaike de Wolf (2024). De dansvloer is van iedereen. Arbeiderspers, 72 blz. € 20,00 ISBN 9789029550079