LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Michiel J. Ris – Broersgedicht

8 mei, 2024

Het gedicht is machtiger dan de mitrailleur

door Jeroen van Wijk




Michiel J. Ris (1998) is dichter, schrijfcoach en amateuracteur. In januari 2024 debuteerde hij met de bundel Broersgedicht bij Uitgeverij HetMoet. Eerder werk van hem verscheen in de verzamelbundel Vreselijk Verlangen van dezelfde uitgever en in de MUGzine #15.

Het eerste dat opvalt aan de debuutbundel van Ris is het veelvuldig gebruik van Oudgriekse dichtvormen. Zo is ongeveer de helft van de bundel geschreven in Saffische versvorm. De bundel bestaat, los van de proloog en epiloog, uit drie afdelingen: ‘Thuisfront’, ‘Dodenstad’ en ‘Geboortegrond’. Het overkoepelende verhaal gaat over twee broers, de ene militair en de ander het lyrisch ik. In de eerste afdeling lezen we over de familierelaties van de broers en hoe het lyrisch ik bang is voor de gevaren die zijn broer zal ondergaan wanneer hij op missie uitgezonden wordt.

Decamerone

Er zijn teksten die ik misschien toch liever
niet gelezen had: hoe een wrede waanzin
Heracles zijn zoontje – dat blij de armpjes
———–uitrekt naar papa –
op doet pakken, tegen de kille muur doet
slaan van marmer, druipend van bloed en hersens;
hoe een hart kan barsten, een leven wegvloeit
———– in een seconde
zonder medeleven voor nabestaanden;
hoe een stad ziek wordt en verspreid door wie maar
naar een uitweg zoekt en de straten uiteindelijk
———–uit zijn gestorven

Onlangs lachte ik en herkende dingen:
liefde als lyriek die ik had gelezen,
‘t virus als de pest in het kamp, in Thebe
———–en in Athene
Maar ik lach niet meer. Want hoe anders is het
als de tekst niet langer de tijd omschrijft maar
Tijd de tekst uitspelt, als de dagen eerst nog
———–staand in de deurpost
mond tot mond worden overgedragen, later
steeds in isolatie op toetsenborden
door worden gebracht, waar je murw en schermmoe
———–mama gedag zwaait.

De Decamerone is een verzameling van honderd verhalen die door de Italiaanse dichter Giovanni Boccacio geschreven zijn. Vanuit de Griekse mythe verplaatst de ik-figuur het verhaal stap voor stap richting het heden. De plagen van Athene en Thebe die in de oudheid plaatsvonden vormen een extra verbinding tussen het toen en de huidige eeuw waar de coronapandemie resulteerde in toenemende isolatie en vele schermgesprekken. De pandemie was zelfs in staat om het genot van het lezen te ontnemen. Dit verdwijnen van genot voor lezen zien we in het volgende gedicht ‘Angst’ ook weer terug. In dit gedicht is het kantoorbaanbestaan op zichzelf niet beangstigend, maar de mentale gevolgen zijn dat wel. Wanneer de ik-figuur eindelijk tijd vindt om zijn Homerus te lezen verandert het boek in ‘het wit krioelende madennest’ dat uit zijn handen valt.

Het is mooi om te zien hoe Ris hedendaagse thema’s in een klassiek jasje presenteert. Dit alleen al is, in een wereld waar vooral het vrije vers domineert, bewonderingswaardig en gek genoeg vernieuwend. De vele intertekstuele verwijzingen in de titels, maar ook in de gedichten zelf, getuigen van de kennis over de Griekse geschiedenis die Ris machtig is. Inhoudelijk benadrukt de eerste afdeling vooral de angst van het lyrisch ik voor het vertrek van zijn broer. Deze angst wordt vaak op verschillende manieren herhaald waardoor het wat afdoet aan de impact van het vertrek. Het is vrij snel duidelijk voor de lezer dat de broers veel moeite hebben met afscheidt nemen, maar gevoelsmatig komt dit niet zo hard aan als er beschreven wordt. Een aantal beschrijvingen zijn visueel sterk en aangrijpend, zoals in het gedicht ‘Sheharazade’: ‘Slechts uit jouw mond kan ik de naam verdragen / van de stad Bagdad, en alleen uit jouw mond, / broertje, wil ik horen over wapenfeiten, / nooit uit de kranten’. Een ander heftiger beeld vinden we in het gedicht ‘Woorden, woorden, woorden’: ‘of hoe hij – door zon overmand – het wapen / in zijn hand ziet weigeren en hij van zijn / middenrif beroofd wordt; of hoe hij als een / bloedregen uiteenspat-’ Deze stukken voelen tastbaarder en minder algemeen waardoor de lezer zich beter kan verplaatsen in de emoties van het lyrisch ik.

Waar we in de eerste afdeling vooral leren over de relatie tussen de twee broers en lezen hoe het lyrisch ik het vertrek van zijn broer ervaart, ontbreekt het soms in emotionele binding met de hoofdpersonen om écht met het verhaal en de broers meegenomen te worden. In de tweede afdeling leren we het lyrisch ik beter kennen wanneer deze zijn liefde, depressie, woede en onzekerheden in verschillende gedichten met ons deelt. Ris gebruikt verschillende stijlen waaronder een experimentele vorm bij het gedicht ‘Nieuwe Alceaus’, waarin een gesprek tussen twee dronken mensen wordt afgeluisterd en in de Saffische vorm gepresenteerd wordt: ‘ech facking lachen / whebben gwoon dezellefde chick gefixt broer / [ ] maar waar was jij dan’. Hoewel het gebruik van haakjes om het onverstaanbare te duiden leuk is, valt het gedicht een beetje uit de toon. Het is sterker en thematisch passender wanneer Ris in het gedicht ‘Hyacinten I’, in het Grieks een tirade over de homofobe corpsballen schrijft, omdat deze hem ‘tussen lachsalvo’s en alcohol’ voor homo uitschelden. Ook in deel II en III van ‘Hyacinten’ maakt de dichter gehakt van de corpsballen terwijl hij de schoonheid van liefde verdedigd: ‘ik draag ze rond mijn slaap tot hun leden zijn / verlept en daarna maak ik compost van ze. / Misschien, Lief, zijn ze dan nog ergens / goed voor: een vruchtbare grond voor kransen.’ In deze gedichten is een vurige passie te vinden die meeslepend is en ik graag in meer gedichten had teruggezien.

In de derde afdeling ‘Geboortegrond’ gaat het verhaal over de relatie tussen de broers weer verder. Een van de interessantere thema’s die wordt aangekaart gaat over hoe de militaire broer zich verhoudt tot de oorlog. In het gedicht ‘Gelukkig zij’, komen oorlogsmisdaden aan bod die de broer of zijn medesoldaten gepleegd hebben.

Gelukkig zij

Gelukkig het gezin dat op één dag sterft,
gelukkig zij die samen de nacht in gaan.
Mijn broertje zei me hoe het busje
door bleef rijden, hoewel gewaarschuwd.

Waarschijnlijk was de rijder te moe geweest
om op te letten, lagen zijn kinderen
te slapen en hoorde ook zijn vrouw niet
hoe er een waarschuwingsschot geklonken had;

zodoende. Het ding was, zei hij, hoe vaak er toen
zo bomaanslagen werden gepleegd, hoe vaak
een busje aangereden kwam, in-
reed op een basis en alles opblies;

natuurlijk schoten ze. En hoe tragisch ook
de aanblik was van wat er was aangericht
– die lege en gesloten ogen
in wat nog nauwelijks een lijf kon heten –

het was een kwestie puur van waarschijnlijkheid.
Het noodlot is slechts weinigen goedgezind,
dacht ik. Gelukkig zij die sterven
bij hun geliefde en al hun kinderen.

Van alle gedichten in deze bundel is dit de meest controversiële over de morele ambiguïteit bij het voeren van oorlog. Een door militairen kapotgeschoten familie een ‘waarschijnlijkheid’ noemen is cru, maar vanuit het oogpunt van de militairen is het inderdaad een realistische afweging. Eveneens is het prijzen van het geluk om samen te kunnen sterven, zodat niemand om de ander hoeft te rouwen, ontzettend cru, maar geen onrealistisch scenario. Het doet mij denken aan families in Gaza die discussies voeren of ze met zijn allen in dezelfde kamer moeten slapen of apart, want als er een bom inslaat is het misschien toch fijner om samen te sterven dan om als enige achter te blijven. Het feit dat dit gedicht ‘Gelukkig zij’ heet impliceert al een goedkeuring van het lyrisch ik over de keuze van de broer om geen risico te nemen en te schieten. De band tussen de twee broers is zo innig dat het lyrisch ik de ratio achterwege laat en doet denken aan de overdreven overtuiging van de Griekse helden.

Aan het einde van de bundel slaat het noodlot waar het lyrisch ik al zo vaak over gedroomd en getobd had, eindelijk toe, zoals een echte tragedie betaamd:

Monologen I

(…)
Maar hij – ‘k Ben mij terdege bewust dat er
een dag komt dat mijn broertje een leven neemt,
dat hij daar op de bank zit, voor me,
en me vertelt hoeveel doden er vielen.

Maar liever dat, ja, duizendmaal liever dat
dan toe te moeten kijken hoe een nieuwslezer
het slechte nieuws brengt aan mijn moeder:
Geen overlevenden na aanval Erbil-

Zowel in de gedichten ‘Monologen II’ als ‘Achilles’ huilt en raast het lyrisch ik over de, wellicht hypothetische, dood van zijn broer. Hoewel er veel mooie regels staan komt de dramatiek soms wat gefabriceerd over. Versregels als: ‘Ooo. Godver. Ooo. Ooo. Godverdetyfus zeg. / Ik kan – Mijn lieve broertje – Gestorven. / Ik kan – Ik – Nee gewoon echt. Godver. / G****rd**l*t*d*G**********.’ zouden misschien beter werken in een film of toneelstuk dan in een gedicht. In het gedicht ‘Achilles’ schrijft Ris weer in de Saffische versvorm en maakt hij gebruik van beelden en vergelijkingen die oprechter voelen en qua thematiek passender zijn: ‘Dan zal ik uitvaren en Oorlog zijn, ik / maak hun steden stof en de oceaan bloed. Ik zal heel de mensheid verslaan als het moet. / Wie mij maar stuit sterft.’ Een ander stuk van het gedicht valt een beetje uit de toon bij de rest van het gedicht en komt nogal komisch over terwijl de rest vrij dramatisch en serieus is: ‘Ik wil heel de Biesbosch ontbost, bebost en / weer ontbost, wil zevenmaal alles kappen’.

Een kleine kanttekening over de vormvastheid van de dichter betreft de hoeveelheid lettergrepen in voornamelijk de Saffische strofes. Soms buigt Ris de tekst op een iets wat gekke manier om de 11-11-11-5 lettergrepen te behouden. Zo maakt Ris in een paar gedichten veel gebruik van elisies om het metrum te behouden. Geen probleem natuurlijk, maar dit maakt het extra vreemd dat er in andere gedichten meermaals een lettergreep te veel of soms te weinig staat. Wellicht is dat, net als bij moderne haiku’s die mogen afwijken van het 5-7-5 format, niet zo’n probleem, maar het viel wel op.

Al met al is Broersgedicht een knap stuk werk voor een debuutbundel. Het narratief biedt interessante perspectieven, onderwerpen en mooie beelden, maar de bundel is niet altijd in staat om de lezer echt in beweging te krijgen. Soms voelen de gedichten te veel op zichzelf gericht en hadden een aantal prozaïsche stukken vervangen kunnen worden door scherpere beelden of emoties om de lezer betrokken te houden, zoals in het gedicht ‘Achilles’ wel gedaan wordt. Verder is er niet veel op de bundel aan te merken, behalve dat het rijm soms wat geforceerd voelt en sommige versregels iets compacter of soepeler geschreven hadden kunnen worden. De bundel kaart relevante onderwerpen aan en schetst een intrigerend verhaal, maar is wellicht te vroeg geoogst om de lezer écht te kunnen overdonderen. Juist daarom ben ik benieuwd en hoopvol voor het toekomstige werk dat Ris hopelijk zal schrijven en ik zal lezen.
____

Michiel J. Ris (2024). Broersgedicht. Uitgeverij HetMoet, 64 blz. € 19,50. ISBN 9789083312682

     Andere berichten

Renaat Ramon – Visum

Renaat Ramon – Visum

Een blik voor en achter de schermen door Tom Veys - - De voorflap van Visum bestaat uit een sterk grafisch beeld waarbij de notatie van...

Willem Jan Otten – Septemberzee

Ontroerend mooie poëzie door Jeroen van Wijk - - Willem Jan Otten (1951) heeft een groot oeuvre dat bestaat uit poëzie, toneel,...