LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Christine Van den Hove

9 mei, 2024

‘Schrijven is de zin die ik aan mijn leven geef.’

door Alja Spaan

Het is nooit te laat om met iets nieuws te beginnen, is het motto van Christine Van den Hove. Verhalen schrijven heeft ze altijd gedaan, maar nadat ze rond haar zestigste tot haar eigen verbazing twee romans de wereld instuurde, begon ook de poëzie te stromen. Een nieuw metier om haar tanden in te zetten. Gelukkig zijn er zowel in Nederland als in Vlaanderen steengoede dichters die het haar hebben voorgedaan; op hun schouders durft zij te staan.
Haar gedichten op Azertyfactor.be sprongen regelmatig in het oog en een ervan haalde het boek Mijn Azertyfactor. Daarna publiceerde ze o.a. in Verzin, Het Gezeefde Gedicht, De Poëziekrant, De nieuwe wilden revisited, de top 100-bundel van de Gedichtenwedstrijd 2022, de kalender van De Sprekende Ezels en Elders Literair.
Haar roman Colombe verscheen in 2019 bij uitgeverij Kartonnen Dozen in Antwerpen. In 2022 verscheen Het huwelijk bij de Wereldbibliotheek
Boekfragmenten en gedichten zijn te lezen en te beluisteren op haar website.

foto © Koen Broos

 

Op je website vind ik het intrigerende bericht, ‘Het schrijven, het schikken en het schrappen brachten helder licht in mijn verwende leven’. Kun je dat toelichten?
In 2020 hoorde ik op de radio een interview met een dame met een heel bijzondere stem. Het was Elisa Rojas, een advocate met een ernstige beperking: ze heeft een klein lichaam, een kinderlijke stem, en ze beweegt zich voort in een rolstoel. Ondanks alle drempels die ze -meestal letterlijk- moet nemen, is ze advocate en activiste geworden. Ze werkt aan de balie van Parijs en ze schreef ook een boek over de quasi onmogelijkheid om als iemand met een zware beperking een relatie aan te gaan met een gezond persoon.
Ik heb veel bewondering voor mensen die grote hindernissen moeten overwinnen en toch hun doel proberen te bereiken. Bij zulke verhalen realiseer ik me telkens hoe verwend ik ben: ik heb een gezond lichaam, ik woon op een plek in de wereld waar geen oorlog woedt, er komt water uit de kraan, er staat eten in de koelkast en ’s avonds mag ik me in een comfortabel bed neervlijen. Toch hangt over dat verwende leven van mij een duistere laag, een soort hardnekkige mist. Het schrijven werpt licht op dat leven, het helpt mij begrijpen waarom ik hier en nu leef, en het brengt ook licht ìn mijn leven, het lucht op, het geeft me voldoening en soms zelfs plezier.

Uit een gedicht van jou, dat aangehaald werd op de site Azertyfactor, komt de strofe ‘Wie een zin wil, zegt ze / moet er maar een zoeken /of een maken.’ Ging dat zo bij jou?
Ik had al langer in de gaten dat de zin van het leven niet iets is dat ergens voor je klaarligt om geconsumeerd te worden, maar vanaf het moment dat ik het Elisa Rojas zo laconiek hoorde zeggen, was het definitief gedaan met me af te vragen wat de zin van het leven is. De enige zin van het leven is de zin die we er zelf aan geven. Schrijven is de zin die ik aan mijn leven geef.

Hoe kwam je tot schrijven? Of koos de poëzie jou?
Ik ben laat begonnen. Als kind haalde ik goede cijfers voor het vak ‘opstel’, maar dat was ook het enige. Buiten de school schreef ik nauwelijks. Ik las ook niet bijzonder veel. Ik had toen nog geen leeshonger. Ik ben pas rond mijn dertigste verhalen gaan schrijven. Korte verhalen, want ik was ervan overtuigd dat ik niet in staat was om een hele roman te schrijven en nog minder om gedichten te schrijven.
Ik broedde wel op het verhaal van mijn grootouders. Het werd een gefictionaliseerde novelle, een eerste, wat langer project. Toen ik niet meteen een uitgever vond, heb ik de roman Colombe geschreven. En toen dat boek rond was, leek het alsof mijn brein per se verder wilde schrijven en begon ik gedichten te schrijven. Het stroomde. Ik kreeg het ene idee na het andere, maar dat leverde niet meteen goede poëzie op. Tijdens de lockdown ben ik online cursussen gaan volgen. Eerst bij Ingmar Heytze. Ik had toen nog enorme drempelvrees; tijdens de eerste lessen durfde ik nauwelijks mijn mond open te doen. Maar bij Ingmar vond ik een begin van vertrouwen en vooral een brede visie op wat poëzie zoal kan zijn. Daarna nam ik deel aan online werkplaatsen bij Ester Naomi Perquin. Zij wees me op mijn sterktes en zo vond ik een richting om aan te werken. Tenslotte kwam ik bij Peter Swanborn terecht. Hij is een betrokken docent, zijn schrijflessen zijn diepgaand en verrijkend. Hij doceert bovendien poëzie lezen aan het HOVO. Dankzij zijn lessen leer ik dichters kennen waarmee ik anders niet in contact zou zijn gekomen. Sterker nog, dichters die me op het eerste gezicht niet aantrekken, worden net interessant. Door zo intensief te leren en ook feedback uit te wisselen met andere deelnemers kan ik zien dat ik evolueer, maar het is wellicht een levenslang leerproces. Ik voel me op dit moment nog steeds meer poëziestudent dan dichter.

Wanneer kies je voor poëzie en wanneer voor proza?
Ik ervaar in mijn huidige leven een voortdurende spanning tussen proza en poëzie. Alsof ik twee pubers in huis heb die de hele tijd bekvechten en aandacht opeisen. Proza is de oudste en vraagt om continuïteit. Ik besteed dagelijks een korte maar vaste tijdspanne aan een nieuwe roman. Daar wijk ik maar heel uitzonderlijk vanaf. Maar poëzie huppelt ook rond en wil net zoveel aandacht. Poëzie schrijven is zo verleidelijk dat het soms een vorm van procrastineren is voor het proza schrijven. Dat probeer ik binnen de perken te houden door er een beloning van te maken: als ik vandaag vijfhonderd woorden aan mijn roman heb geschreven, mag ik weer wat met poëzie bezig zijn. Het klinkt waarschijnlijk schizofreen en ik heb me wel eens afgevraagd of ik de poëzie niet even op pauze moet zetten, maar ik ben er min of meer verslaafd aan geraakt. Bovendien zijn proza en poëzie misschien geen tweeling, het zijn toch zusjes en ze beïnvloeden elkaar. Sinds ik poëzie schrijf gaat in mijn proza de aandacht spontaan meer naar klank en ritme. Omgekeerd let ik in mijn gedichten meer op het verhaal, personage en perspectief.

Hoe belangrijk is het schrijven voor je?
Schrijven is voor mij even belangrijk als eten, drinken, bewegen en slapen. Ik heb een onrustige geest en ik werk in korte tijdspannes, ik kan me niet lang concentreren. Ik sta heel vroeg op en begin dan aan een programma van afwisselend schrijven en andere dingen doen.

Hoe ga je te werk?
Mijn gedichten ontstaan meestal uit een idee. Maar het idee, de gedachte of de ingeving is snel omschreven. Dan is het in mijn ogen nog geen gedicht. Ik wil die gedachte dan zo verwoorden dat ze door mijzelf en vervolgens door de lezer herkend en herinnerd wordt. Naar die woorden moet ik echt op zoek gaan. Het moeten er meer zijn dan de oorspronkelijke gedachte, maar het mogen er ook niet te veel zijn. Veel van mijn collega’s poëziestudenten lijken omgekeerd te werken. Zij vertrekken vanuit taal, dikwijls een veelheid van taal. Dat benijd ik ze wel eens. Het lijkt mij luxe om te mogen schrappen, ik moet mijn gedichten meestal aankleden. In proza werk ik trouwens op dezelfde manier: eerst de fundamenten, dan de buiten- en de binnenmuren, dan pas de inrichting.

Op je blog kom ik je opmerking tegen, ‘alleen de schrijfangst blijft’. Hoe is die ontstaan?
Dit is een lastige, maar juist daarom interessante vraag. Ik schreef die blogpost tien jaar geleden en het is nog steeds waar, maar het accent is verschoven. Ik had toen een soort obsessionele angst om schrijffouten te maken. Ik ben voor mezelf milder geworden, het overkomt iedereen wel eens, een t te veel of te weinig. De schrijfangst gaat nu veel meer over de inhoud. Schrijven en zeker ook poëzie schrijven is een veruitwendiging van mijn gedachten. Ik weet dat ik daar nog dikwijls een rem op zet. Het is een beetje als jezelf uitkleden in stukjes. De ene keer laat ik een stukje been zien, de andere keer een stukje buik en als ik moedig ben het achterste van mijn tong.
Nadat ik al een jaar lessen volgde bij Peter Swanborn, raadde hij me aan om de ‘pijn op te zoeken’. Ik voelde daar aanvankelijk niet veel voor. Moet poëzie dan altijd over trauma’s en frustraties gaan? Ik wilde het toch proberen en het voelde na een tijd bevrijdend aan. Ik ben nu zover dat ik gedichten die over pijnlijke dingen gaan durf te publiceren, ook omdat ik geleerd heb dat dit net het troostende effect van poëzie kan zijn, je leest bij de ander wat je zelf ook voelt. De kunst is dan om die ervaringen als een licht verteerbaar en mooi gerecht te serveren. Maar de angst blijft. Die krijg ik niet weg. Hij/zij is een gezel geworden, die het misschien zelfs goed met me voorheeft.

Je geeft jezelf een compliment, je overwint die angst toch iedere keer weer. Het plezier van het creëren, zeg je, is net iets groter dan de angst. Is het behalve plezierig ook therapeutisch? Stelt het je in staat ook andere angsten te overwinnen?
Ik moet mezelf hier wat corrigeren: het plezier van ‘gecreëerd te hebben’ is groter dan de angst om belachelijk over te komen. Tijdens het creatieproces gaan plezier en angst nog hand in hand. Maar als het gedicht er staat, en ik er tevreden over ben, is er vooral voldoening. Of het therapeutisch is op lange termijn kan ik niet zeggen. Ik vermoed van wel. Maar op korte termijn kan een gedicht schrijven, al is het nog maar een aanzet, me wel uit een sombere bui halen.

Geeft het uiteindelijke resultaat ook troost? En niet alleen aan jezelf maar ook aan de lezer? Verplaats je je in je lezer?
Het uiteindelijk resultaat geeft vooral troost aan mezelf. Ik schrijf in de eerste plaats om mezelf te begrijpen. Als het gedicht het aanvankelijk onzegbare toch onder woorden krijgt is dat heel troostend. Als het ook nog opgepikt en ergens gepubliceerd wordt vind ik dat natuurlijk heel fijn. Dat geeft dan aan dat het gedicht door andere lezers, in de tussenfase door een redactie, begrepen werd. Waar ik helemaal gelukkig van wordt is als lezers me zelf laten weten dat een bepaald gedicht hen heeft geraakt. Of als een gedicht een eigen leven gaat leiden: zo hoorde ik onlangs dat mijn gedicht Wild in een poëzieles als voorbeeld van een terugspoelgedicht werd aangehaald. Mijn gedicht Het kapsalon werd ooit het onderwerp van een verhalenwedstrijd bij Creatief Schrijven. En mijn gedicht We zouden naar Japan gaan, kreeg een prachtige pagina in het Kloostermagazine. Daar word ik echt blij van.
Maar tijdens het schrijven denk ik niet aan de lezer, dat is eigenlijk een heel egocentrisch gebeuren.

 

Wild

na het schot de blaffende honden
de oren bedekken het gillen
niet willen
de wonde dichten

het dier achterwaarts het bos
in sturen, de aarde
doen dichtkrabben, wormen
en kastanjes uitspuwen

de glanzende drol
naar de aars laten springen
het lijf laten krimpen, strepen
in de vacht trekken

het naar de moeder brengen

haar kut de frislingen
doen opslorpen
en verbieden dat ze
ooit geboren worden

 

Wij zouden naar Japan gaan

in een andere eeuw en in de furie
van het verliefd worden
maakten wij dure plannen

deze dagen begaan Japanse ouderen
lichte vergrijpen zoals winkeldiefstal
in de hoop gevangen te worden gezet

ze verkiezen schone cellen
en de regelmaat binnen muren
boven een arm en eenzaam leven

als er nu geen pandemie was
zou ik naar Japan reizen
en er kleine misdaden plegen

opgesloten zou ik regelmatig leven
en gedichten schrijven
over verjaarde dromen

Ondanks die ‘onzekerheid’ deed je mee aan De Gedichtenwedstrijd, stuur je kopij in naar bijvoorbeeld Meander. Hoe ga je om met afwijzing? Hoe belangrijk is erkenning terwijl je ook moet weten hoe subjectief een en ander beoordeeld wordt?
Ik doe mee aan wedstrijden en ik stuur (nog zeer aarzelend) gedichten in naar tijdschriften en websites. In deze fase is dat vooral testen: worden mijn gedichten begrepen? Afwijzing heeft op mij als effect: het is nog niet goed genoeg, ik moet nog meer mijn best doen om duidelijk te maken wat ik wil zeggen. Het zijn anderen die me er dan op wijzen dat het inderdaad erg afhangt van wie er in een jury of een redactie zit.
Naast het willen begrepen worden is het verlangen naar erkenning zeker ook een drijfveer. Ik kan daar allerlei psychologische verklaringen voor bedenken, maar ik denk dat het vooral eigen is aan makers in het algemeen: we willen gezien en gehoord worden.

Wat maakt voor jou een gedicht goed?
Gedichten over iets schurends of schrijnends blijven het langst hangen, en als het uitnodigend en licht verteerbaar opgediend wordt, ben ik de dichter dankbaar. Ik hoef ‘het’ dan niet uit de weg te gaan, het wordt dan net iets interessants om naar te kijken.
Spelen met klanken en ritme zijn dan manieren om een wat zwaarder gegeven lichter te maken. Maar ook een beweging doet dat. Als er aan het einde iets anders staat dan aan het begin dan neemt dat iets weg van het onvermijdelijke, er is immers verandering mogelijk in welke richting ook.

Hoe verhoud je je tot de literaire wereld? Zijn prijzen belangrijk?
Ik heb een bescheiden plek in de zogenaamde literaire wereld en dat is prima zo. Omdat ik wat verderaf woon kom ik weinig in contact met andere schrijvers en dichters van mijn taalgebied. Soms vind ik dat jammer, ik mis een deel van het gebeuren, maar het is ook lekker rustig. Prijzen zijn belangrijk in die zin dat ze schrijvers en dichters uitnodigen om hun best te doen en hun werk te tonen. Een geldprijs kan de aantrekking vergroten, want van de verkoop van boeken en bundels kun je niet leven.
Vorig jaar overleed Johanna Pas, de uitgeefster van mijn debuutroman Colombe. Zij was queer activiste, gedreven dichter en goede vriendin. In het jaar voor ze stierf gaf ze nog drie dichtbundels en een poëzietarot uit. Dat heeft een diepe indruk op me gemaakt. Niemand weet wat er zich achter de bocht bevindt, ik wil nu, nu ik nog gezond ben, alles uit het leven halen en ‘alles’ dat is voor mij schrijven. En vooral schrijven wat ik zelf wil.
Dat wil niet zeggen dat ik geen ambitie heb. Mijn droom is een gedicht van mij in de publieke ruimte te zien, op een muur of een brug. En dan liefst een gedicht waarvan een of twee regels een eigen leven gaan leiden: ze worden geciteerd of ze worden hergebruikt door andere dichters. Misschien is dat meer ijdelheid dan ambitie?
Ook als dat nooit zou gebeuren is het fijn om erover te fantaseren en motiveert mij dat om te blijven leren en intensief aan mijn gedichten te werken.

Merk je een verschil tussen de Vlaamse en de Nederlandse taal? Een verschil ook in benadering of erkenning?
Het verschil tussen de Nederlandse taal en het Vlaams houdt me erg bezig. Mijn roman Het Huwelijk is bewust in het Vlaams geschreven, want dat was nu eenmaal de spreektaal van mijn personages, maar doorgaans probeer ik een goed midden te zoeken. In poëzie durf ik wel eens expres een Vlaams woord te gebruiken waar de Nederlanders dan het hoofd over mogen breken.
Omdat ik online cursussen gevolgd heb, en nog volg, heb ik meer Nederlandse schrijfmaatjes dan Vlaamse. Ik ervaar bij mijn Nederlandse medestudenten vooral enthousiasme en openheid, en onderling elkaar aanmoedigen vind ik erg fijn. Om de mate van erkenning te vergelijken is het misschien nog wat vroeg. Ik krijg stilaan kansen in Vlaanderen, maar ik publiceerde ook al gedichten in Nederlandse tijdschriften en websites.

Draag je je werk ook op podia voor? Zoek je de interactie met je publiek?
Ik heb altijd graag lesgegeven en workshops begeleid, en op een podium staan is daar een verlengde van. Dus ja, ik sta graag op een podium, ik draag mijn werk graag voor, maar dat wil nog niet zeggen dat ik er goed in ben. Ik luister heel graag naar bijvoorbeeld Radna Fabias, maar aan haar prachtige voordracht is wel een toneelopleiding voorafgegaan. Ik vind dat ik daar nog veel werk aan heb. Vroeg of laat wil ik dat aanpakken. Het is zo jammer als een goed gedicht de mist in gaat omdat het te zwak wordt gebracht.

Op de site auteurslezingen staan als thema’s bij je werk vermeld: Historisch bewustzijn en Mens en maatschappij. Heb je als schrijver een verplichting daaraan een bijdrage te geven?
Ik zou het erg vinden als mijn schrijverschap verplichtingen zou meebrengen. En nee, ik verwacht niet dat alle schrijvers en kunstenaars sterk geëngageerd moeten zijn. Je kunt ook op een kleine, fijne manier geëngageerd schrijven, door eenvoudig de dingen te benoemen die je opvallen. Ik ben niet zo van het op tafel slaan, maar ik heb wel bewondering voor schrijvers die zich durven vastbijten in een thema.
Zelf probeer ik thema’s als vrouwenliefde, crossdressing, a-seksualiteit, migratie, verslaving, mentale kwetsbaarheid etc in mijn proza en poëzie te schuiven als vanzelfsprekend of soms juist niet vanzelfsprekend deel uitmakend van ons bestaan.

Wat zou je advies zijn aan de beginnend dichter?
Twee dingen die ik mezelf, eeuwige beginner, voorhoud:
Volg lessen of workshops, wissel feedback uit met anderen. Oefen in het geven en ontvangen van feedback. Dat komt jouw werk ten goede.
Wees niet jaloers op het succes van anderen, wees wel gezond afgunstig op schrijvers die je omwille van hun werk bewondert. Probeer van hen te leren.

 

Vanuit de trein zie ik de kamers

soms lijkt er licht te branden
soms denk ik jou te zien, en mij

zitten we daar stil te kijken
naar bewegend beeld

of sta ik in een pan te roeren
hak jij uien op een plank

opeens maakt je arm een zwaaibeweging
onverhoeds draai ik me om

jij heft een glas de hoogte in
en nu verlaat je snel de kamer

ik sta bij het raam
kijk in het donker

en zie mij door de avond
reizen, koffer in het rek

en vanuit de trein naar buiten kijken
naar huizen waar het licht niet brandt

 

 

 

 

 

     Andere berichten

Interview Maaike van Steenis

'Ik denk niet dat het de taak van de poëzie is om antwoorden te geven.' - door Alja Spaan   Maaike van Steenis is een veelzijdig...