Lieveheersbeestjes als achterkant van oorlogen
door Douwe Wilts
–
–
De gedichten in Groene glans, de vierde bundel van Dinie Sophie Fintelman zijn ogenschijnlijk eenvoudig. In toegankelijke taal kleurt zij met heldere beelden het verleden en heden van de ik-figuur in deze bundel. En toch is er vanaf het begin een gezonde dosis dubbelzinnigheid – of beter gezegd meerduidigheid – waar te nemen. Ter illustratie daarvan wil ik stilstaan bij de eerste twee strofes van het openingsgedicht getiteld ‘waar ik ooit woonde’ (pagina 11). Ik zal ze hieronder citeren om er daarna een beschouwing aan te wijden:
de dode arm van de rivier
–
ik zwom er als het snikheet was
maar verkoeling bracht het niet
op zondagen was er rust en ik rustte nooit
In de eerste regel is er sprake van een kronkelende dijk, die langs de dode arm van een rivier loopt. Een rivier associeer ik toch eerder met kronkelen dan de dijk die erlangs loopt. Met de kronkelende dijk werpt Fintelman een net iets ander licht op het bekende beeld van de kronkelende rivier. Na de waarneming van een kronkelende dijk duiken we het verleden in van de ik-figuur van dit gedicht. Ze zwom er als het snikheet was, zonder dat het verkoeling bracht. Ook hier is weer sprake van een verschuiving van het beeld; ze bevraagt de verkoeling die het zwemmen in de rivier bij heet weer op zou moeten roepen.
In de derde regel van de tweede strofe zit eveneens een tegenstelling. Op zondagen was er rust en ze rustte nooit. Met haar heldere beelden roept Fintelman voortdurend tegenpolen op, al zou je het ook kunnen zien als twee kanten van dezelfde medaille. Ze introduceert daarmee elementen als oorlog (hitte en onrust) en lieveheersbeestjes (verkoeling en rust), die volgens de achterflap in de bundel aanwezig zijn. De flaptekst vermeldt: ‘Het is het voorrecht van de lezer de aanwezigheid van beide elementen te wegen.’
Met de voortdurende terugkeer van oorlog en lieveheersbeestjes – zij het gerepresenteerd in verscheidene beelden – hebben we een element te pakken, waarmee Fintelman de bundel tot een geheel maakt. Een element, inderdaad: om de compositie nog strakker te maken laat Fintelman diverse beelden terugkeren, zoals schapen met blauwe vlekken in de vacht. In het gedicht – of is het een cyclus – ‘bomen roesten’ (pagina 12-13) gaat Fintelman ‘op een dag in november’ (regel 1, paragraaf 2) vanuit het bos via ‘stropende akkers’ (regel 3, paragraaf 2) en ‘gerooide uien’ (regel 1, paragraaf 4) ‘op weg naar zee / daar waar het blauw is aan de rand’ (regel 4-5, paragraaf 8). Toch is het de 7e paragraaf die ik nader zou willen bespreken. Ik zal hem volledig citeren om er daarna een beschouwing aan te wijden: ‘een schaap alleen op de dam / blauwe vlek in de vacht / in de wei de badkuip gevuld / tot aan de rand’.
Het beeld van een schaap alleen op de dam roept bij mij een gevoel van eenzaamheid op. Een blauwe vlek in de vacht zou vooruit kunnen verwijzen naar de zee, naar daar waar het blauw is aan de rand. Daarnaast lijkt er ook iets van de novemberkilte mee te spelen en van de pijn die dat aan je huid kan veroorzaken.
Schapen met blauwe vlekken in hun vacht zijn ook te vinden in het gedicht ‘112’ (pagina 24). Op die manier weeft Fintelman een rode draad door de bundel. Ik zal het hieronder volledig citeren om er daarna een beschouwing aan te wijden.
met een willekeurige voorbijganger
onaantastbaar ben ik en werp mijn blik
achter hem naar de overkant waar de schapen
met identieke blauwe vlekken op hun kont
grazen
–
terwijl hij
kleine bemoedigende geluiden maakt
–
en ik denk: ik kan kleurenblind zijn, geurloos en de schutkleur
van de aarde aannemen of 112 bellen
Het begint onschuldig met een ontmoeting met een willekeurige voorbijganger langs de slootkant. De ik-figuur is onaantastbaar, zo staat het er. Ze werpt haar blik op de overkant waar schapen grazen met blauwe vlekken op hun kont. Ze voelt zich zelfverzekerd en toch is ze kwetsbaar als een lieveheersbeestje, zo zou ik willen stellen. De voorbijganger maakt kleine, bemoedigende geluiden en dat beangstigt de ik-figuur: ze kan kleurenblind zijn en geurloos of 112 bellen. Wat zijn dan die bemoedigende geluiden? Bemoediging klinkt mij eerder als vredig in de oren dan als een reden om 112 te bellen. Kennelijk doet de bemoediging pijn, is de bemoediging meerduidig. En daarmee, merk ik naast de blauwe schapen, een andere rode draad op: de aanwezigheid van lieveheersbeestjes en oorlog. Als lezer schep ik er genoegen in die elementen voortdurend te wegen en dat genoegen wil ik u niet onthouden.
Tot besluit van deze recensie zou ik het titelgedicht ‘groene glans’ (pagina 69) willen bespreken. Ik zal het hieronder volledig citeren om het daarna te analyseren.
dat me onheil staat te wachten en dood ga ik sowieso
ik zie de vogel als een metafoor voor
het leed dat mijn leven heeft verwoest
–
dit is een vaststelling
nu is het leed verantwoord
en dat is mooi want kraaien zijn dat ook
–
er ligt een groene glans over hun zwarte kleed
Een kraai staat in de westerse literatuur symbool voor het onheil. Toch is dat niet wat de ik-figuur ziet. De ik-figuur ziet het als een metafoor voor het leed dat haar leven heeft verwoest. Fintelman geeft het beeld van de kraai daarmee een extra dimensie. De kraai voorspelt niet zozeer het komende onheil, maar roept de herinnering op aan het verwoestende leed in de geschiedenis van de ik-figuur.
De aansluiting van de eerste op de tweede strofe vind ik ronduit schitterend. Die eerste strofe is een vaststelling en maakt dat het leed verantwoord is. Het verantwoorden associeer ik met een gevoel van rechtvaardigheid – ja het leed is misschien wel rechtgezet. En dat is mooi, zoals ook kraaien mooi zijn. En dat mooie geeft kraaien een groene glans over hun zwarte verenkleed; ook de maan heeft twee kanten.
Het is veelzeggend, denk ik, dat dit het titelgedicht is. Het lieveheersbeestje blijft kwetsbaar, het leed een pijnlijke, blauwe plek op de ziel en toch houdt de rechtvaardigheid zich niet verborgen. Zoals de maan twee kanten heeft, zo kan de oorlog niet zonder het lieveheersbeestje.
____
Dinie Sophie Fintelman (2023). Groene Glans. Uitgeverij Liverse, 102 blz. € 15,95. ISBN 9789492519764