LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Het jammerhout van de dichters

16 jun, 2024
door Hans Franse

 

 

Onlangs vertelde Yvonne Keuls (wat een vitaliteit en geheugen op haar 92ste jaar) op een typisch Haags feestje in het theater ‘De Regentes’, eens een chique zwembad, nu een heel fijn en plezierig theater aan de Weimarstraat, -een straat van vergane glorie, waar je nog verwacht Willem Kloos tegen te komen op weg naar de slager voor een ‘half onsje ham’ (hij woonde om de hoek)- een verhaal over Simon Carmiggelt, die ze als Hagenaar typeerde. Inderdaad vind ik de mildheid in de ‘Kronkels’ meer Haags, beschouwend, dan fel Amsterdams. Hij heeft de mildheid van Erich Kaestner en de ironie van Kurt Tucholsky die hij beide bewonderde. Kaestner was meer een beschouwer, Tucholsky was als hoofdredacteur van de Weltbuehne niet bang om sarcastisch zijn mening te zeggen. Zijn werk verdween in de vlammen. Hij vluchtte naar Zweden, waar hij later zelfmoord pleegde. Carmiggelt nam Hitler, naast veel andere dingen, kwalijk dat hij hem ‘dit Duitsland’ had afgenomen. Simon werd in Den Haag geboren, begon er ook als journalist, maar belandde bij Het Parool in Amsterdam waar hij zijn cursiefjes schreef onder het pseudoniem ‘Kronkel’.
Hij gebruikte nog een ander pseudoniem: Karel Bralleput. Onder deze naam schreef hij een aantal gedichten die hij bundelde in Het Jammerhout (8 drukken), Al mijn gal (8 drukken), Fabriekswater (5 drukken). Er kwamen twee verzamelbundels bij: Torren aan de lijm (6 drukken) en tenslotte De Gedichten, waarvan één druk verscheen in 1974. Ik vond deze laatste bundel in de ramsj in de Broeren, een tot boekhandel verbouwde kerk in Zwolle, waar het evenals in de voormalige tot letterpaleis om gebouwde kerk in Maastricht, de Dominicus, goed toeven is.
In de trein naar Den Haag las ik de gedichten. Als eerste zocht ik het gedicht op over de in de trein zittende vader abt dat ik ooit op een katholieke door religieuzen geleide school voordroeg en dat begint met de feilloze regels: ‘De vader-abt zit peinzend in de trein/omringd door geur die niemand kan bewijzen/Hoe kan men in zo een heilig ambt vergrijzen/en toch zo duidelijk aanwezig zijn?….De herinnering aan de geestelijke reactie deed mij glimlachen.

In de bundels komen veel kleine mensen voor, met grote en kleine idealen. Van de ooit door Robert Long bezongen Juffrouw Nifterik tot de afscheidnemende actrice. Veel dichters die zichzelf overschattende loners zijn. Zou het zelfspot zijn of schreef hij zijn veronderstelde poëtische angsten of onvermogen weg door juist aan dichters zoveel kleinheid en gebrek aan talent toe te schrijven? Ik kan het me nauwelijks voorstellen bij zo een groot stilist. Misschien is het die mildheid, zijn glimlach om het onvermogen, om de ophef, om de poeha, die hem tot deze verzen drijft: Carmiggelts openingsgedicht, dat Tot u heet wijst in een bepaalde richting: ‘Destijds wou ik graag verzen maken./Maar zie, de gaaf mij ingestort/schoot tot die weelde net te kort./Ik bleek te klein voor tafellaken…’
Of het nu De dichter thuis is,Naast telefoon en drenzig kinderleven/wacht hij gedwee op ‘t hemelse bevel/Meiregen van ‘t woord./Maar kòmt ze wel-/de dame, die dit alles kleur moet geven?’ Een writersblock lost zich op‘…maar dan ontsnapt een snik zijn volle krop/en vallen de koralen eensklaps uit de hemel./Zie, wat beweegt daar tussen stergewemel?/Twee duiven dalen neer-twee mussen stijgen op. Zijn brave vrouw vindt hem ‘s morgens:  ‘…een schimmenjager met kartonnen speer. Een dwerg, die kralen rijgt aan het galgentouw’.
Of een schrijver tot het volk: ‘Als ik u raden mag: wordt schrijver/Ik ben ‘t ook en het bevalt mij goed/Geen nob’ler bezigheid heb ik ontmoet/dan die van prozaïst en lezerdrijver.’. In de laatste strofe geeft hij aan wat het effect kan zijn:  ‘…Voelt g’u een sukkel? Wel, ge pakt de veer/en schrijft het op, maar ‘ik’ wordt ‘hij’./bekras hem bloedig, want zo wordt ge vrij/en zwelt in uw alkoof tot Onze Lieve Heer’ .
Of de dichter Piet:Daar wij onszelf niet konden roemen,/ prezen wij samen dichter Piet./Die ferme Piet! Hij was er niet./Maar ik stond hem genie te noemen…’  Het wordt niet bepaald sympathiek:  ‘…Wij riepen: Ai, wat schrijft hij goed,’ citeerden vals uit zijn gekruk/en zeiden: ‘Piet heeft het geluk,/ dat hij zo aanvoelt hoe het moet.’ Dan volgt een alcoholische bijeenkomst:  ‘…Maar toen de drank de nevel schiep,/ waarin men aan zijn rol ontsnapt,/hebben wij Piet weer neergetrapt./ Wij noemden hem een poëliep’.

Veel ellende en verloren illusies in de dichterswereld, waar ook de ‘Femme d’artiste’ van kan meepraten, die ‘s nachts gewekt wordt ‘…omdat zijn luit/weer iets bijzonders aan de muze heeft ontwrongen./Zij wacht tot ‘t uit is en zegt ongedwongen:/Het is heel mooi, Wim, je gaat steeds vooruit.’ De vrouw offert zich op, ze kan geen jurk kopen.  ‘..Maar in de keukenwalm/ziet zij hem stralend aan- ze heeft hem lief.’
Er zijn ook dichters bij die lezingen ‘in den lande’ moeten geven.  Carmiggelt deed dit ook, hij had schulden en verdiende er wat bij door overal en nergens op te treden. Hij wijdde er een gedicht aan: De Nutslezer, waarbij de spreker verlangt naar dit moment, dan : ‘…is het weer tijd van incasseren en van gaan…’
Een min of meer geslaagde dichter kijkt terug op zijn als corset ervaren huwelijkse en literaire verplichtingen vol nooit vervulde dromen.. Hij moest trouwen met Corrie. Hij smeekt de vrouwen: ‘…Vrouwen der aarde hoort mij aan./Het is uw heilig recht, een nest te bouwen./Welnu, met alle mannen moogt ge trouwen/maar dichters-laat die jongens gaan.’.
Ik hou het bundeltje maar. De verzameling losers, beschreven in plechtstatig taalgebruik, de fraaie vondsten, het groot stilistisch vermogen, de atmosfeer van ironie en medeleven, om een modieuze term te gebruiken: daar word ik blij van. De meestal in kwatrijnen met soms onverwachte rijmen geschreven teksten verraden de invloed van de vaak cabaretachtige teksten van de jaren twintig en dertig in Duitsland.
Ik denk dat hij ook hield van Woutertje Pieterse. Is het zijn eigen grafschrift, dat in de buurt van het geschrift Carrière staat?

Hier ligt een humorist.
Hij heeft zich vergist.

 

foto ©Brabants Dagblad

 

     Andere berichten

Bij de rozen

door Rogier de Jong   ‘Zij zijn voor sterven en vergaan geboren,’ zo dacht ik vluchtig toen ik bij de rozen was. Maar schrok, en...

Gedichten over lesgeven

door Ko van Geemert     Van jongs af aan heb ik geen doktertje maar onderwijzertje gespeeld. We hebben het over de jaren...

Geen gebrom van oude heren

door Jan Loogman     - Het werd, het was, het is gedaan schrijft Vasalis. Oude mensen blikken terug op hun leven en denken over...