Het gedicht als toevluchtsoord
door Hans Puper
De titel De blote voetjes van geluk, de nieuwe bundel van Jeanine Hoedemakers, doet het ergste vrezen, maar dat blijkt niet terecht, integendeel. Het eerste gedicht, ‘Het is helemaal niet moeilijk’, zet direct de toon.
om lang te doen over een kort gedicht
het is ook niet moeilijk om snel klaar te zijn
met de tafel van vijf of het dekken
van een tafel voor tien
De eerste regels van de tweede strofe geven een verklaring voor dat langzame schrijven. Ze vormen een paradox: ‘leven in een tijd die niet bestaat / is goed te doen je kunt er uren dwalen’. Dwalen in je verbeelding, zonder te worden gewaarschuwd dat je laarzen had moeten aantrekken of het slot van je fiets had moeten invetten. En het gedicht kan een toevluchtsoord zijn als je de buitenwereld als guur, en soms zelfs bedreigend ervaart – dat is een motief in de bundel. Maar ook een gedicht kan bang zijn. Het volgende is te mooi (en vermakelijk) om niet in zijn geheel te citeren. Het is een smeekbede aan de dichter:
ik ben een bang gedicht
je mag me schrijven
een paardenstaartje geven
blauwe suède laarsjes waarop ik
mooi voor je ga zijn
je mag me inkleuren, iets in me
uitvergroten, doordringen
tot een of andere kern
gebruik me gerust
om tot eenieders verbeelding
te spreken maar hou me bij je
recensenten zullen me ontdoen
van al mijn – door jou zorgvuldig
aangebrachte – laagjes
ze willen me naakt
om mijn onvolmaaktheid aan te tonen
snap je
gaarne rust ik in een bedding
van warm lezerslicht
troost me, bescherm me
ik ben een bang gedicht
Is geluk voor de dichter onbereikbaar? Niet altijd: geluksmomenten bestaan wel degelijk, zoals wanneer een gedicht per ongeluk ontstaat, ‘als bestuurde je een auto / op de automatische piloot’. Zo’n gedicht geeft een gevoel van geborgenheid: ‘je bent thuis, zegt hij // zo’n gedicht schreef je dan / je herleest het en kust de / blote voetjes van geluk’.
Meestal gaat het anders. In ‘Zo maak je geluk’ speelt Hoedemakers met de verwachtingen van de lezer. Ze suggereert dat geluk ligt in het opmerken van het kleine, en gaat daar in enkele strofen op in. Het bijzondere is dat zij geloofwaardig blijft, want zulke beschrijvingen verzanden vaak in irritante clichés. De climax lijkt te liggen in de nu volgende strofe, maar de twee daarna halen deze (en de voorgaande) op een prachtige, ironische wijze onderuit:
op de adem van een vrouw
ligt een toekomst
en als jij die vrouw bent
ben jij de toekomst
zo maak je geluk
omdat je geen actrice bent
speel je dat je er een bent
ha ster, zeg je tegen die onbekend
geworden vrouw in de spiegel en ze geeft je
de hoofdrol terug
Pas als je als doet alsof je een actrice bent, die op haar beurt doet alsof, kun je even geloven dat je gelukkig bent. Maar herkenbaar ben je op zulke momenten niet meer. Opvallend is dat dit gedicht is geschreven in de tweede persoon, niet in de eerste, zoals de meeste gedichten. Dat schept enige afstand: de dichter spreekt tegen haar spiegelbeeld, wat de vervreemding groter maakt.
Afstand zie je in deze bundel ook op een fundamentele manier: Hoedemakers maakt onderscheid tussen haar persoon en de dichter die zij is, al liggen die niet ver van elkaar. Ze laat dat expliciet zien in het humoristische gedicht ’Die vrouw’. Zij wenst dat haar alter ego, zij ‘die zo fantastisch droomt’, met haar meegaat naar de tandarts of ‘op bezoek / bij buren die [haar] graag ontmoeten’ – op die bezoekjes zit ze duidelijk niet te wachten. Dat haar gedichten uitstijgen boven het strikt particuliere (iets wat voor veel huidige lezers juist als aanbeveling geldt), geeft haar bundel een meerwaarde: ruimte voor de verbeelding, meer mogelijkheden voor de vorm. Als alles wat je schrijft ‘echt gebeurd’ moet zijn, loop je de kans dat je gedichten eendimensionaal blijven: er staat dan slechts wat er staat.
In humor zit altijd een bestanddeel van pijn, ongemak, woede of verdriet: ‘soms denk ik / lachen is het ademen / van verdriet’, schrijft ze in ‘De vrijheid kan ons horen’. En niet zonder reden. ‘Misschien is het eenvoudig’ heeft de vorm van een brief; de laatste regels zijn een postscriptum:
PS ik eet vanavond je lievelingsvis
misschien dat je dan naar huis komt
de voordelen van dood zijn opsomt
gemoedelijk klagend over de graten
van weer leven
In een paar regels roept de dichter een tomeloze verlatenheid op. Was hier sprake van zelfdoding? De geadresseerde prefereert immers de dood boven het leven.
De blote voetjes van geluk is Hoedemakers’ eerste bundel vrije verzen sinds Het groen vindt al wat herfst uit 2003 – in de tussentijd publiceerde zij vier bundels met haiku’s. Er is geen onderverdeling in thematische afdelingen. Als lezer miste ik die niet. Het is een bundel van verdriet, berusting en verweer tegen het ongemak dat het leven eigen is. Kwetsbaarheid, gemis, verlangen en, door alles heen, de liefde: verloren, bestaand of geëindigd, met humor als verweer. Het laatste gedicht laat een glimp van geluk zien, of in ieder geval plezier. Het zijn niet de omstandigheden die dit veroorzaken, het is het gemoed van de dichter.
Geen nood
ik vind een vrouwenlichaam in de goot
ga er naast liggen en neurie
we zijn bevallig dood
en levend ook
geen nood
[G]oot, dood, ook nood, met neuriën als tegenwicht. Een mooie bundel.
____
Jeanine Hoedemakers (2024). De blote voetjes van geluk. Uitgeverij aquaZZ, 66 blz. € 16,50. ISBN 9789083369181