‘Het schamele water met de handen te vangen’
door Janine Jongsma
In 2018 debuteerde Astrid Arns (1960) met de bundel Mijn naam op de deur. Daarna volgde in 2021 de duobundel In welke vrouw ik leef, die ze samen met haar dochter Jana Arns schreef. Beide bundels werden goed ontvangen. Arns schrijft over gevoelige thema’s in zorgvuldig gecomponeerde gedichten die wars zijn van sentiment. Daarmee raakt ze bij de lezer de juiste snaar. In 2023 kwam Cascade uit en begin dit jaar schreef Kamiel Choi hier een recensie over. Ik ben benieuwd hoe Astrid Arns deze bespreking van haar bundel heeft ervaren en ze gaat uitgebreid met mij hierover in gesprek.
Cascade staat voor water dat trapsgewijs van een hoogte naar beneden stort, zoals een waterval. Figuurlijk betekent het een proces dat in stappen verloopt en op die manier moeten we de titel opvatten. Het proces in de bundel draait om verlies. In de eerste afdeling ligt iemand op sterven, in de tweede afdeling draait het om verlies door dementie. (Je zou kunnen aannemen dat het om de ouders gaat, maar Arns laat in midden wie wie is.) Hoe hou je je staande als ik-figuur en hoe vind je weer evenwicht? Toch is er een vorm van hoop in de laatste afdeling, of zoals de dichter zelf zegt: ‘Eén vogel kan het antwoord zijn’.
Ik wil van Astrid horen wat haar eerste indruk was van de recensie. Voor de recensent in kwestie is dit interessant om te horen en helemaal als de dichter positief is. Een mooie opsteker voor onze recensent Choi.
Ik heb er geen moeite mee dat mijn werk voor verschillende interpretaties vatbaar is. Ik smacht er dan ook niet naar dat een recensent mijn werk haarfijn kan uitleggen of mijn werk ten volle begrijpt. Het is Kamiel Choi, zelf een talentvolle dichter, wél gelukt wat bij mij ook een zekere verwondering oproept. (Een man, bijna twintig jaar jonger dan ik, in een heel andere levensfase, houdt van mijn werk?) Hij slaagt er in een gedicht onder een andere lichtinval te plaatsen en dat mag want, wees eerlijk, het komt wel eens voor dat je als dichter je eigen werk niet helemaal begrijpt. Ik denk dat Kamiel Choi niet over één nacht ijs gaat wanneer hij mijn bundel beschrijft en toelicht. Over het derde deel zegt hij: ‘Er is iets nieuws op komst maar dit is niet sprankelend en licht. Misschien probeert de dichter het schamele water met de handen te vangen.’ Daar kan ik mij dus zeer goed in vinden.
Ja, dat is mooi omschreven en die zin komt in de bundel voor. Het eerste wat Kamiel Choi opvalt is dat de taal recht voor zijn raap is, hij zegt: ‘de bundel wil iets rauw communiceren’. Astrid zegt meteen: Dat ‘rauw communiceren’ dat ben ik. Ze geeft aan dat ze dit tijdens gesprekken ook doet, ze is heel direct en diepgang verschaft haar geluk. Ik herken dit van mezelf en ik vraag waar het bij haar vandaan komt. Ze vertelt: De dood is al vroeg aanwezig geweest in mijn leven. Dat heeft me geleerd om ballast overboord te gooien, mijn stabiliteit te vergroten, tot de kern van dingen binnen te dringen. Het is logisch dat het leven je vormt als het je op jonge leeftijd al klappen geeft. Dit geldt ook voor mij. Ik vraag hoe het schrijven van ‘rauwe poëzie’ in zijn werk gaat.
Doordat ik thema’s verkies die niet luchtig zijn leg ik inderdaad het rauwe bloot. Ik ontvel momenten van elke oppervlakkigheid, schrap er het bijkomstige uit en beschrijf dan wat er overblijft. Soms zou ik uit mijn comfortzone willen treden en lichter aanwezig zijn maar de inspiratie overvalt me tijdens de observatie van een sfeer waarin ik me willens nillens bevind. Gedichten in opdracht schrijven moet je dus aan mij niet vragen.
Kamiel Choi zegt inderdaad dat Astrid heel secuur met de taal omgaat en tegelijkertijd dat het poëzie is die het zeer ernstige op een zeer mooie manier zegt. Ik wil graag horen hoe ze hier tegenaan kijkt.
Tijdens een cursus schrijven werd me verteld dat ik het ‘mooischrijverij’ zoveel mogelijk moest vermijden. Niet iedere zin moet zo’n vondst zijn dat de beeldspraak van het blad spat. Toch hou ik het meest van gedichten waarbij het taalgebruik helder en origineel is. Gedichten ook die een zekere muzikaliteit bevatten, waarin geen woord overbodig is, die je op het verkeerde been zetten. Ik heb het daarom soms moeilijk met prozagedichten. Ze klinken fantastisch als ze voorgelezen worden, maar als je ze in stilte leest gaat er veel verloren. Kamiel Choi beweert dat ik het zeer ernstige op een zeer mooie manier zeg. Daar ben ik alvast blij om, maar eigenlijk streef ik ernaar om het zeer ernstige op een eerder snedige manier te verwoorden. Ik wil de lezer verwonden met mijn poëzie. Hopelijk lukt dat af en toe.
Ik ben van mening dat haar poëzie dat zeker doet. Ter illustratie citeer ik de laatste strofe uit het gedicht ‘Spiegel’, waarin de ik-figuur wacht tot de stervende persoon slaapt:
snijdt de tijd in plakjes.
Atoom na atoom verkruimel je.
Ik vraag me wel af hoe het verwonden door het hanteren van rauwe poëzie zich rijmt met een andere uitspraak van Kamiel Choi, waarin hij aangeeft dat de bundel een reeks fijngevoelige gedichten bevat. Hoe ziet Astrid dit?
Je kan met liefde verwonden zelfs op een fijngevoelige manier. Het impliceert wellicht het zalven en slaan dat ik ambieer, maar misschien sla ik nog niet hard genoeg, is dat ‘een opdracht’ waar ik in de volgende bundel moet aan werken. Het is wel complimenteus om mijn gedichten ‘ fijngevoelig’ te noemen waarvoor alweer dank. Want mijn gedichten zijn wie en wat ik ben.
Ja, door het lezen van iemands poëzie kun je kennismaken met het karakter van de dichter. In het op een snedige manier verwonden kan kwetsbaarheid schuilen. Of Astrid harder moet slaan laat ik aan haarzelf over. Als laatste wil ze nog iets kwijt over wat Kamiel Choi zegt over de grondtoon van haar bundel.
Choi beweert ook dat het onvermijdelijke en de ijdelheid van onze aardse beslommeringen (en het reflecteren hierover) de grondtoon van mijn bundel is. En verder dat die ijdelheid wrang wordt wanneer bezinning op het leven niet meer lukt. Wrang: dat scherpe, dat je mond verwringt en een droge mond geeft. (Vandaar wellicht dat ik nooit een spraakwaterval ben.) Niet alleen de personage in het gedicht kampt met dat wrange, ook de toeschouwer die het tafereel beschrijft, de dichter zelf. Dank u Kamiel.