‘Ik leer het mijn studenten graag af, mooie gedichten schrijven’
–
door Cora de Vos
Dichter Astrid Lampe (Tilburg, 1955) ontving op 23 mei van dit jaar de P.C. Hooft-prijs, de belangrijkste Nederlandse literaire prijs voor een oeuvre op het gebied van beschouwend proza, verhalend proza of poëzie. Zij debuteerde in 1997 met Rib en heeft inmiddels veertien poëziebundels op haar naam staan. Voor Spuit je ralkleur (2005) ontving zij in 2006 de Ida Gerhardt poëzieprijs en de Schrijversprijs der Brabantse Letteren. Tot voor kort begeleidde ze studenten beeld en taal aan de Rietveld Academie in Amsterdam en de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen.
Tulpenwodka (Querido, 2021) werd onlangs gevolgd door de bundel Zachte landing op leeuwenpootjes, die een week voor de uitreiking van de P.C. Hooft-prijs verscheen (Querido, 2024).
–
foto © Thijs Koelink
–
Van harte gefeliciteerd met de P.C. Hooft-prijs! U noemde het winnen van de prijs ‘een doorbraak’. U kreeg voldoende erkenning, maar u hebt ‘wel een beetje moeten knokken’ voor uw werk, zo lees ik op de website van het Literatuurmuseum, de organisator van deze prijs. Is knokken nu een gepasseerd station?
Met mijn werk positioneer ik me op gerede afstand van de mainstream die door de invloed van de socials en AI alleen maar breder wordt, vrees ik. Liever neem ik een voorbeeld aan de wilde beekforel. Die lustig tegen de stroom in zwemt om de paaigrond te bereiken. De meest ernstige want fatale blokkades worden door de mens opgeworpen. Zo rijst de vraag naar vistrappen. Een enkele vistrap komt in mijn werk terecht en doet daar dienst.
Zolang men van de poëzie troost en schoonheid verwacht in een wereld waarin de mens diezelfde schoonheid genadeloos om zeep helpt, verspelen de mooie woorden hun troostende werking.
Ik leer het mijn studenten graag af, mooie gedichten schrijven. Vragen ze naar dichters die mij inspireren dan wijs ik ze op Tinguely, Schwitters, Arp en Lucio Fontana.
De nostalgie naar een christelijke cultuur wordt door populisten verkocht als hernieuwde waardering voor onze mooie traditie. Zij zijn de schok van de moderniteit nooit te boven gekomen. Laat staan dat ze de postmoderniteit als een bevrijding opvatten die ons van onze ziekelijke naïviteit (die ons én superieur doet voelen én weekhartig houdt) kan genezen: het idee dat de wereld ooit heel was, de poëzie af, haar schoonheid absoluut en binnen handbereik. Het contrast met de echte wereld wordt met de dag schrijnender. Alle modernisten en avant-gardisten ten spijt. Autodidacten die het ‘urban mining’ al lang hadden uitgevonden voor het als term werd gemunt. Het grid dat deze pioniers voor ons uitrolden en waarop iedere hedendaagse kunstenaar kan inpluggen zonder eerst een account aan te hoeven maken, bleef volledig intact. Zo kan het dus ook: autonoom en zelfvoorzienend.
Uw werk wordt opvallend onconventioneel genoemd. Zelf gebruikt u termen als activistisch, energiek en dwars. Radicaal lyrisch. Gaat dat samen, radicaal en lyrisch? Het lijkt bijna tegenstrijdig, omdat lyrisch vaak gezien wordt als lieflijk…
Lyriek is een krachtig poëtisch stijlmiddel, vanouds ingezet om de wereld te bezingen. Rap, hiphop, spoken word, poetry slam. Mondiaal, multimediaal en interdisciplinair ontwikkelt men een eigen idioom waartegen de gecultiveerde uitingen van liederlijke bewondering bepaald wereldvreemd afsteken. Een straatcultuur die de pijn van de underdog voelbaar maakt, levert een ongemakkelijke, ongebruikelijke schoonheid op. Een schoonheid op de aanhoudende ‘push backs’ van rechts veroverd.
Radicale lyriek. Wellicht dat een voorbeeld volstaat, het eerste gedicht uit Spuit je ralkleur (Querido, 2005):
–
zei ze
een pak poep in een pools park
én dat de storm raast
én dat de wind blaast
ja
–
woejwoej ó zo fijn poederkool
met rook op diezelfde wind verspreid
(voor de spiegel dit ja-woord oefenen)
–
dat vooral ja
van vliegas kreeg hij borstgroei…
gingen zijn borsten groeien
helmpje mijn helm
vraag het mijn handpop
helmpje mijn helm
de dood ook mooi
–
die slaat hen met graagte – wat heet –
die slaat hen met zwaarte
voor de spiegel in huzarenkostuum:
wij zijn helemaal geen watjes
wij laten ons niet pletten
–
af en toe een hand
–
naar het schaaltje pistachenootjes
–
voor de spiegel . fok ja
je kanariepiet
U zegt dat u het vooral belangrijk vindt dat u probeert lezers te verleiden via heel gewone, alledaagse zaken. Het schaaltje pistachenootjes in dit gedicht is een voorbeeld. Kunt u nog enkele voorbeelden noemen?
Een hondenschoonloopmat, een vistrap, de witte plastic stoel die met ons meeverhuist, de kleine dood.
In het juryrapport van de P.C. Hooft-prijs staat dat u al sinds de debuutbundel Rib (1997) in uw gedichten prangende vragen stelt over klimaat, lichamelijkheid en digitalisering. De jury noemt u een van de meest eigenzinnige en genereuze dichters van onze tijd. Kunt u zich vinden in deze beschrijving?
De lezer is aan zet. Ik ben blij dat mijn werk als een gift wordt begrepen. Zo vat ik de poëzie van Neruda of Lorca en van de vele anderen waarvan ik het werk waardeer, ook op. Als kostbare pogingen ons tot de wereld te verhouden. In een wereld die uiterst complex en problematisch is, vaak repressief en kunstenaars-vijandig, is hun poëzie een gulle gift. Zoals alle werken dat zijn die bijdragen aan de biodiversiteit van het poëtische landschap. Ruimhartig in een vraag voorzien waar oppervlakkig beschouwd geen vraag naar is.
Poëzie kan de stelligheid waarmee wij gewoon zijn onze meningen en opvattingen te ventileren krachtig onderuithalen. Je valt stil.
Hoe breng je het tekort in kaart dat door niemand gemist wordt? Scrollen, scannen, swipen. Onze zintuigen zetten ons niet langer op het spoor. De analoge wereld loopt steeds verder uit de pas met de virtuele die onze kostbare aandacht kaapt terwijl… het speelveld ligt open.
Niet iedereen hoeft met mijn poëzie weg te lopen. Ik moet er eerlijk gezegd niet aan denken dat iemand uit pure plichtpleging mijn hele oeuvre gaat zitten lezen. Een enkele strofe, een enkel gedicht zou ik aanbevelen om de lezer van zijn/haar koudwatervrees te genezen. Dat hoeven overigens helemaal geen strofen of gedichten van mijzelf te zijn. Een paar zinnen die puur poëtisch werken. Ambigu, kristalhelder en verkwikkend een ruimte ontsluiten: het speelveld ligt open.
Zijn jongere dichters schatplichtig aan u omdat u de poëzie bevrijd hebt van het idee dat deze ‘mooi verwoord over iets dieps doorvoelds’ moet gaan, waarbij kitsch op de loer ligt?
Wij zijn schatplichtig aan de makers die de vrijheid durfden nemen. En de kitsch van de gevoelige dichtersziel al decennia terug hebben doorgeprikt. Zij laten zien dat je je maar beter niet al te druk moet maken om je dataprofiel. Zo loop je minder het risico door de commercie besprongen te worden.
De bundel Tulpenwodka (2021) speelt zich af in de coronatijd. Wat betekende deze periode voor u? Was u ernstig bezorgd over het lot van de aarde? Moeder Gaia is een terugkerend element in deze bundel. Of misschien was u zelfs woedend over alles wat er gebeurde…
Bezorgd is het woord niet, woedend is het woord niet… Gaia kan heel goed voor haarzelf spreken! Het laat me niet koud als ik zie hoe onze oprechte bezorgdheid moedwillig gevoed wordt ten bate van een ijskoud verdienmodel. Hoe de zaken met opzet worden gelabeld en opgeblazen om ons uit elkaar te spelen. De aandacht af te leiden van het megalomane machtsspel. Van de nietsontziende machinaties die achter onze begeerlijke gadgets schuilgaan.
Dichters noemen veelal het woord ‘ademen’ in verband met poëzie. Ook u doet dat. In NRC (20.12.23): ‘Poëzie helpt, net als andere kunstvormen, om toch te blijven ademen en mentaal ruimte te vinden om met die grote crises om te gaan.’ Geeft het schrijven van poëzie inderdaad zoveel zuurstof?
Het zijn de dominante opinies en meningen die veel zo niet alle zuurstof aan onze gedeelde ruimten – aan onze ‘social spaces’ onttrekken.
Het Literatuurmuseum organiseerde de expositie ‘Wel verdiend, niet ontvangen’ over 33 overleden schrijfsters die de P.C. Hooft-prijs hadden moeten winnen (maar nooit kregen). Van de 73 keer dat de prijs sinds 1947 werd uitgekeerd, waren er slechts 13 vrouwen die de prijs kregen. Wat vindt u van een dergelijke expositie?
Er zijn hele werelden naar de kantlijn van de canon gedreven. Om eerlijk te zijn maak ik me drukker om de bloemenkinderen van nu. Die middels dezelfde marketingpraktijken waarmee een SUV aan de man wordt gebracht als wokies (een gekaapte term) gelabeld worden en voor de dieselbus gegooid. Zonder ook maar iets van hun oprechte bezorgdheid weg te willen nemen.
Niet Gaia, nee, de patriarch wordt weer van stal gehaald om het volk gerust te stellen, ‘de deep fake messias’.
Uw nieuwe bundel Zachte landing op leeuwenpootjes verscheen waarschijnlijk niet toevallig in de periode dat de P.C. Hooft-prijs werd uitgereikt… .
Zo zie ik schoon kans de vele vragen die in de vorm van interviews op me afkomen vanwege de prijs, naar eer en geweten (sic) te beantwoorden. En daarmee ook de meest lastige human interest vragen zo goed en zo kwaad als dat kan te pareren. Het voelt als literair uit de kast komen en ik kan u zeggen: vóór het went, dicht ik weer.
Naar aanleiding van de P.C. Hooft-prijs postte iemand op facebook het volgende Lampe-citaat uit Park Slope: ‘zo’n dwarse aap moet je toch helemaal niet willen domesticeren’.
Die lezer kan ik bij deze geruststellen.
bloedt het licht van de staatstv
het aura van kunstbloemen aan
–
in de stoffelijke genade van de huislijke kring
hoe zet ik de landing in
–
in de bevroren hegemonie van het huisaltaar
steelt de paleishond alle harten
proeft me de lever
–
het tikkend aanstaan van de vrieskist
de bommen dierlijk eiwit in vliesdunne hemdtasjes
–
het moskovisch gebak
ik word verwacht
het rijzend continent in de gloed van de oven
–
de warme luchtstroom strijkt
langs de plumeau van struisvogelveren
dit is wat diertjes doen en
–
strijken wordt strelen
–
Uit: Zachte landing op leeuwenpootjes, Querido 2024
–