LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Winnaar Rob de Vos-prijs 2024

16 okt, 2024

De winnaar van de Rob de Vos-prijs 2024 is Monique Leferink Op Reinink



Dit jaar was het verplichte thema van onze poëziewedstrijd Onmacht en het inspireerde vele dichters tot het schrijven van een gedicht. Nog niet eerder ontvingen we zoveel inzendingen. De jury kreeg namelijk 366 gedichten onder het oog. De winnaar is Monique Leferink Op Reinink met haar gedicht Canto. De tweede prijs gaat naar Laurens Hoevenaren met zijn gedicht Beneden peil en de derde prijs is gewonnen door Astrid Arns met haar gedicht Hologram. We presenteren vandaag de drie winnaars met hun gedichten en de commentaren erop van onze deskundige en secure juryleden. Op 23 en 25 oktober maken we kennis met de overige genomineerden die een eervolle vermelding kregen, dan worden hun gedichten gepubliceerd, voorzien van het jurycommentaar.

De juryleden

  • Peter Vermaat / juryvoorzitter (recensent)
  • Hettie Marzak (recensent)
  • Kamiel Choi (dichter, recensent)
  • Hans Franse (letterkundige, publicist, recensent)
  • Jeanine Hoedemakers (dichter, recensent)
  • Onno-Sven Tromp (dichter, schrijver, recensent)
De eerste prijs

Monique Leferink op Reinink woont in Leusden en is psychotherapeut, groepspsychotherapeut, docent en supervisor. Monique volgde een cursus poëzie schrijven aan de Schrijversvakschool in Amsterdam. Vanaf 2021 verscheen haar poëzie in Meander, Het Gezeefde Gedicht en in een aantal verzamelbundels. Tevens stond ze in de top 100 van De Gedichtenwedstrijd. Verschillende van haar gedichten zijn bekroond of genomineerd. Afgelopen mei hebben wij nog drie gedichten van haar gepubliceerd. Die zijn hier te lezen. Kwaliteit bewijst zich altijd, dat blijkt maar weer.

Canto

Ik denk aan rivieren, licht op rivieren
aan de zwarte gaten in zijn geheugen
aan hoe hij steeds meer naar binnen groeit
zijn ingevallen wangen, open mond
en het cirkelen van gieren

ik denk aan rivieren, licht op rivieren
aan hoe zij door wankele gangen dwaalt
ongenode gasten als schaduwen achter zich aan
de tijd een half open vuilniszak
op de vloer van haar bestaan

ik denk aan rivieren, licht op rivieren
aan hoe hij het wit papieren zakdoekje zorgvuldig opvouwt
dan zegt ‘ik ben een klootzak, ik ga dood, wat moet ik doen?’
zij zijn deken rechttrekt, op de vlucht voor een man
die haar komt ontvoeren

ik denk aan rivieren, licht op rivieren
aan de afgeplakte spiegel, het deksel op de postoel
de blinde herhalingen, hoe het kwijt en vergeet
en steeds maar raakt, teloor gaat
in alle sponningen van het vreemde

ik denk aan rivieren, licht op rivieren,
aan haar luier en de schilfers op zijn paarse voeten
zijn knieën in een hoek van de kamer
het gordijn waarachter een eik en iets al blauw
en zij, zo eindeloos de verte.

Jurycommentaar van de voorzitter Peter Vermaat

Meteen de eerste regel trok mij als lezer het gedicht binnen. Niet alleen de mantra-achtige herhaling van ‘rivieren’, maar ook het deel ‘vieren’, dat zowel ‘feest maken’ als ‘loslaten’ kan betekenen, maar ook ‘licht op rivieren’, waarbij ik de lange trage gang van een stroom voor me zag, op weg naar de horizon, hier en daar opschitterend in de zon. Een fraai beeld van het onvermijdelijke bewegen naar het onbekende en wat daar mogelijk nog achter verscholen ligt.

Onbewust moet ik bij het lezen de klankherhalingen opgemerkt hebben (rivieren, papieren, spiegel, maar ook geheugen, groeit, gangen, gasten, gordijn en nog veel meer wanneer je er dieper in duikt). Een gedicht over het langzaam verloren gaan, het onweerstaanbaar wegvloeien van een leven en een onbepaald wisselen van perspectief van een ik, een hij, een zij.

Een canto is een zang. Een canto is een onderdeel van een lang gedicht, vergelijkbaar met een strofe. Hier zou je canto kunnen opvatten als een uitgelicht deel uit de eeuwigheid, het oneindig leven, lijden, sterven, hoop houden, hoop opgeven. En het zingt, het gedicht voert je mee in een ritme dat onder de rimpelingen nauwelijks zichtbaar is, maar de lezer meevoert met de kracht van stromend water.

In twee passages houdt het gedicht mij blijvend gevangen. In ‘hoe het kwijt’ komen afwisselend ‘kwijtraken’ en ‘kwijten’ bovendrijven, waarbij ‘kwijten’ de betekenis van finale betaling heeft, het lijden dat je moet opbrengen om de eindelijke rust te verdienen maar nee, ook dat laatste kapitaal gaat verloren.

Ten slotte het slot, de afsluiting die dat niet is, ‘het gordijn waarachter een eik en iets al blauw / en zij, zo eindeloos de verte.’ Je kunt er waarschijnlijk over van gedachten wisselen, of die punt er nu niet moet staan om het einde open te houden of juist wel, aangezien ‘zo eindeloos de verte’ juist die spanning al in zich draagt en de punt daarachter juist ervoor zorgt dat er geen partij wordt gekozen tussen eindeloosheid en oneindigheid, of zo je wilt tussen lijden en verlossing.

———————————————————-

De tweede prijs


(Foto Frans van Noppen)

Laurens Hoevenaren (1960) werkte als bedrijfsmaatschappelijk werker bij Wageningen University & R. Hij ontving diverse prijzen en een aantal van zijn gedichten werden opgenomen in bloemlezingen. In 2015 was hij de winnaar van de Turing Gedichtenwedstrijd, een hele prestatie (in dat jaar was er overigens een gedeelde eerste plek). Wij hebben Laurens toen geïnterviewd. In hetzelfde jaar won hij de JotieT’Hooft poëzieprijs. Er verschenen al twee bundels van zijn hand en hij werkt momenteel aan zijn derde.

Beneden peil

In ons gezin heerste een dompelpomp:
er kwam geen enkele emotie boven
het afgesproken peil en ja,
er waren natte vloeren.
Zwijgen was de dweil.

De toegepaste kunst van leven
vroeg pillen, een medicijnkast van gebed,
dikke gordijnen en propaganda
van gespeelde kinderlach maar binnenshuis
met mattenkloppers dreigen.

Verlatingsangst sloop onder dekens
van kinderen die leden aan betekenisgebrek.
De dag van hun geboorte stond niet
op de kalender, niemand kwam steriel
de nachten door.

De dagen werden spanningzoekers,
drinkgewoontes namen toe.
We schrapten onze huid tot dieprood vlees
en wachtten onze tijd tot we zelfstandig
woorden konden slijpen.

De spiegel op mijn oude kamer
hangt nu lager, alleen een spijkergat herinnert zich
de oude wond. Een kleine scheur in het behang,
de afdruk van gewiste potloodletters:
‘bang’.

Jurycommentaar van Hettie Marzak

Het woord ‘dompelpomp’ moest ik opzoeken. Het is een pomp die volledig onder water wordt gehouden om overtollig water weg te pompen uit ondergelopen ruimtes. Wat een mooi beeld om te omschrijven hoe binnen een gezin de onderdrukking en de ontkenning van gevoelens aan de orde van de dag waren! Vandaar ook de titel, ‘Beneden peil’, die zich op meerdere manieren laat duiden. De eindregel van de eerste strofe, die daarop rijmt, zegt alles: emoties werden niet toegelaten, alles werd afgedaan door erover te zwijgen. De angst en de onveiligheid van de kinderen, om wie het hier gaat, worden weergegeven met ‘gespeelde kinderlach maar binnenshuis / met mattenkloppers dreigen.’ Buiten wordt de schijn getoond, binnen heerst de angst.

De dichter laat met goedgekozen woorden voelen hoe het was om een kleingehouden kind te zijn, zonder zelfbeklag of melodrama.Vooral de derde strofe komt hard aan. Uit de laatste strofe blijkt dat de kinderen zich hebben weten te ontworstelen aan hun trieste jeugd, en uiteindelijk ‘zelfstandig / woorden konden slijpen’, maar de herinneringen zijn nog niet verdwenen, zoals blijkt als het lyrisch ik terug is op de oude kinderkamer.

In vijf strofen van vijf regels komt steeds de sombere, donkere oo-klank terug, die de teneur van het gedicht aangeeft. Verrassend is dat de allerlaatste versregel slechts uit één woord bestaat, dat de portee van het gehele gedicht draagt: ‘bang’. De dichter is erin geslaagd om een gedicht te schrijven dat veel meer suggereert dan er staat. Ontdaan van harde feiten doet dit gedicht een beroep op elke lezer om empathisch in te vullen wat bewust weggelaten is.

————————————————

De derde prijs


(Foto Jana Arns)

Astrid Arns (1960) is zeker geen onbekende van ons. Zij heeft zich al gevestigd als dichter met de bundels: Mijn naam op de deur (2018), In welke vrouw ik leef, duobundel met haar dochter Jana Arns (2021) en Cascade (2024). Zij publiceerde in meerdere bekende poëzietijdschriften, waaronder Meander en de Poëziekrant en ze won verschillende poëzieprijzen. Astrid organiseert reeds een aantal jaren poëzie-evenementen in Gent onder de naam van: dichters P.

Hologram

Soms lijkt het dat vrouwen door spiegels vallen.
Ze zijn zonder leeftijd en hebben geen namen
wieken met armen als meeuwen gevangen in teer.

Het werk zit erop, het vlees verdeeld,
er smeult nog wat tussen gloeiende sintels.
Ze hurken op stenen, het jeukt in het wachten.

Hoe woorden herkennen als letters ontbreken,
taal spreekt niet in falende lijven, het vrouw-zijn
sluimert, verdwijnt schoorvoetend, uitgerangeerd.

Leeg als een hologram omarmen ze jurken,
de vloer kent het loodzwaar gewicht van hun voeten,
storm jaagt voort, hoofd kan nergens heen.

Jurycommentaar van Hans Franse

Gedichten, zeker als er veel langskomen (en dat was bij deze Rob de Voswedstrijd het geval), lees ik in eerste instantie intuïtief. Het gedicht moet me pakken, iets hebben, me ontroeren, voordat ik het verder bestudeer of analyseer en, dat is toch het moeilijkste, met een cijfer waardeer. Dit gedicht pakte mij, er klonk iets van mededogen, van het verdwijnen van illusies, het bestaan wordt een hologram, als ‘het lijf faalt’ en het ‘vrouw zijn schoorvoetend verdwijnt’. Ik vond dit ook terug, maar ik ben daar altijd erg op gespitst, in de klank van de woorden en het soms vertragende ritme: ‘Hoe woorden herkennen als letters ontbreken’, de stilte is bijna voelbaar.

Een woordgroep als ‘taal spreekt niet in falende lijven’ als uitdrukking van het schoorvoetend verdwenen vrouw zijn pakte mij. Het woord is ook in mijn werk altijd als aanwezig als bron en oorzaak van veel gedichten, maar hier is het bijna lichamelijk: ‘Hoe woorden herkennen als letters ontbreken’. De angst en de vertwijfeling worden mijns inziens uitgedrukt in dat ‘loodzware gewicht’, de storm die jaagt en het ‘hoofd’ dat nergens heen kan. Bedoelt de dichter hiermee dat er een gebrek aan acceptatie is, dat ontkennen geen zin heeft, maar dat de storm (van het ouder worden, verdwijnen als een hologram) voort jaagt. Storm is geweld, je ziet jezelf in de spiegel. Letters ontbreken om er woord aan te geven.

Misschien door mijn eigen leeftijd, door wat ik om mij heen zie bij vrouwen die ik als bloeiend kende, misschien ook door herkenning, sprak het gedicht mij aan. Ik wijs ook nog op de mooie vergelijkingen die ik in het gedicht vond: ‘ze wieken met armen als meeuwen gevangen in teer’. Of deze: ‘Het werk zit erop, het vlees / verdeeld /, er smeult nog wat tussen de gloeiende sintels’. Ik vind het een mooie beschrijving van het gevoel, het onomkeerbare gevoel van ouder worden en de moeite van het accepteren, dat er een hologram ontstaat. Tevens lezen we in het verdelen van het vlees en het ‘loodzwaar gewicht van hun voeten’, dat ook hun lichamen zijn uitgezakt en in gewicht zijn aangekomen. Het is een van de drie of vier gedichten die ik hoog becijferd heb. Nog steeds met schroom, want wie ben ik om te oordelen over werk van anderen.

     Andere berichten

Alex Deforce – Tussenbruggen

Alex Deforce – Tussenbruggen

Een brug te ver door Maurice Broere - - In het boek zit een soort sticker met een QR-code. Als je die opent, krijg je een soort...