door Ko van Geemert
Van jongs af aan heb ik geen doktertje maar onderwijzertje gespeeld. We hebben het over de jaren vijftig.
Ik liet buurkinderen strafregels schrijven en ze deden het ook nog.
Dat lag geheel, dat zag ik toen al, aan de volgzame kinderen.
Na een wat ingewikkelde middelbare schoolcarrière kwam ik tamelijk toevallig op de Kweekschool terecht en ging ik later, minder toevallig, pedagogiek studeren. En vervolgens Nederlands.
Die combinatie, Nederlands en pedagogiek, plus mijn belangstelling voor poëzie, leidt naar dit stukje, waarin ik het graag wil hebben over twee schrijvers die over lesgeven dichtten. Deze keuze is, naast mijn mening dat ze mooie gedichten over onderwijs schreven, gebaseerd op het feit dat ik ze beiden heb gekend.
Ed Leeflang (1929-2008) was een gedreven leraar Nederlands. Hij zei ooit:
‘Mensen die de ontmoediging in het onderwijs brengen, vind ik iets heel bedreigends. Ik ben het eens met Willem Wilmink, die zei dat kinderboekenschrijvers kinderen lastigvallen met problemen waar zij zelf drank en drugs voor hebben. Het is de taak van iemand die voor een klas staat te laten zien hoe interessant de wereld in elkaar zit en hoeveel er te beleven valt.’ Hij sloot zijn loopbaan als docent af aan de gemeentelijke Pedagogische Academie, voorheen Kweekschool, in Amsterdam.
Leeflang debuteerde in 1979 als dichter met de bundel De Hazen en andere gedichten. Hij was toen al 50 jaar, een ‘achteraffer’, zoals hij zichzelf noemde.
In zijn derde dichtbundel Op Pennewips Plek (1982) portretteert hij mede-docenten en hun gedrag voor de klas. Daaruit dit gedicht:
De klas is kaal, de paar tekeningen
aan de wand zijn stuurs gekleurd
met een bevroren hand.
Een kluizenaar die wacht op een
verschijning, zo staart hij op
uit het correctiewerk.
Zij zijn de vogels die niet in
zijn landstreek horen – dwaalgasten
met geesten om de geest te
storen.
Het komt nooit goed,
hij zingt niet met ze
en de wereldkaart hangt scheef
tegen de bordwand
en in hun gemoed.
Willem van Toorn (1935-2024) was onderwijzer. Naast vertaler, redacteur, romancier, kinderboekenschrijver. Maar onderwijzer bleef hij eigenlijk zijn hele leven. Dit gedicht komt uit het tijdschrift Maatstaf (1961):
In deze voorlopige straten
In deze voorlopige straten
[waar kinderen roepen, dag meester
dag, tegen een man met een scheve
glimlach, die wel mijn naam en
jas draagt, maar die ik niet ben]
loop ik [dag meester, teken
nog eens een zon op het regen-
grijze bord van de hemel
met geel krijt], loopt mijn eenzame mens
te luisteren naar de tijd
die in de klokken verslijt.
Dag kinderen, een mens woont altijd
in een dorp waar geen mens hem kent.
Beide dichters zaten in de jury van de Plantage Poëzieprijs, die ik jaarlijks organiseerde voor de vereniging Vrienden van de Plantage, waar ik in 1991 medeoprichter van was. In 1999 was Willem van Toorn jurylid. Winnaar werd Rinke Smedinga (1963) met het intrigerende gedicht ‘Das Boot’.
Hij schrijft hierin over zijn vader die in de Tweede Wereldoorlog de kant van de bezetter koos: “Pas later besefte ik dat in de oorlog / twintig jaar voordat ik werd geboren / ik mijn vader heb verloren.”
In 1994 won oud-leraar Nederlands Jan Bommerson (1950). Het zal Ed Leeflang, die in de jury zat, deugd hebben gedaan dat het winnende gedicht over onderwijs ging: ‘Er zit een nijlpaard in de brugklas’: “Zijn hoofd loopt langzaam vol met water / Hij knijpt zijn ogen stevig dicht / Ik krijg jullie wel, ik weet nog niet hoe / Maar wacht maar tot ik groot ben, later.”
foto Ed Leeflang © NRC
foto Willem van Toorn © Parool
afbeelding onderwijzer © Pixabay
–