LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Jan J. Pieterse

7 nov, 2024

‘van puntdicht naar bühne’

door Inge Boulonois

 

Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert festivals en theateravonden. Zo was hij dertig jaar presentator van Cabarestafette waar hij vele cabaretiers introduceerde. Verder is hij schrijver en dichter en wordt naast ‘boekenwerper’ – tijdens zijn optredens slingert hij met verve eigen bundels naar het publiek – ‘meester van het puntdichten’ genoemd. Momenteel maakt hij deel uit van de voorstellingen Mannen van Taal (met Frank van Pamelen en John Schleipen), Wedstrijdje?! (met Johan Hoogeboom en wisselende gasten), LichteGedichtenDag (met al die leuke light versedichters) en Cultuur met Mes & Vork (met diverse gasten). Van zijn hand verschenen inmiddels éénentwintig bundels met wisecracks, oneliners en tongue-in-cheek-poetry. Inge Boulonois sprak met hem.

foto © Elisabeth Beelaerts

 

In de informatieve en boeiende podcastaflevering van Klanken & Koppen vertel je dat je liefde voor het theater met de paplepel is ingegeven. Je vader stond ook op het toneel. Van bühne naar puntdichten is een forse stap. Hoe verliep dat?
Nou, het ging bij mij andersom. Door het dichten kwam ik op het podium. Dat was met de poëzievoorstelling n.a.v. mijn eerste officiële bundel De Zwerftocht van Carcinoom. Daarna kwam het cabarettrio Façade waarmee we de finale van Cameretten haalden. Vervolgens organiseerde ik een finalistentourtje en werd ik gevraagd door impresario Harry Kies om het Leids Cabaretfestival te presenteren. Dat combineerde ik met korte gedichten en daarna vroeg hij me voor een nieuw theaterproject, de Cabarestafette. Naast presenteren was ik tijdens de entr’actes de performing poet. Daarbij moest je op het podium wel aanwezig zijn maar ook weer niet tè. Mijn voorlezen stemde ik daarom af op het repertoire van de cabaretiers. Op minder sterke avonden wilden die entr’actes weleens erg opvallen. De helaas onlangs overleden recensent Jacques d’Ancona zat op zo’n avond in de zaal en schreef: ‘Cabarestafette, nieuwe jonge cabaretiers op één avond. Plus een heerlijke presentator, Jan J. Pieterse, die het anti-theater vertegenwoordigt met quasi onhandig voorgedragen dichtwerkjes. Wat er aan actueel cabaret te horen viel, kwam van hem. Superieure humor op rijm. Wat mij betreft moet hij meer doen.’ Al was dat zeer complimenteus voor mij, het betekende ook dat de voorstelling van die avond niet goed was. Maar, om kort te gaan, mijn route was: van puntdicht naar bühne.

Het puntdicht of epigram – afgeleid van het Oudgriekse ‘epigramma’ – was een korte, in steen gegrifte inscriptie op graven en monumenten. Het groeide later van opschrift tot puntdicht uit, tot literair genre dat diverse vormen kan aannemen. Voor jou, Jan, zullen epigrammatici als Huygens, Staring, De Génestet en Greshoff geen onbekenden zijn. Heb je veel van hen gelezen?
Tijdens de studie Nederlands zeker en dan noem ik ook nog De Schoolmeester. Maar ik kwam via optredende dichters als Remco Campert, Jules Deelder, Lévi Weemoedt, Johnny van Doorn en Drs. P dichter bij light verse en cabaret.

In 2021 verscheen bij Uitgeverij Novella je bundel Het beste van Jan J. Pieterse. Zijn meest opmerkelijke puntdichten. Op de cover prijkt een geraffineerde foto van jou met droste-effect: een hand wijst naar jezelf, de andere naar je boek waarop weer jouw portret prijkt. Heeft dit recursieve beeld een diepe betekenis of is het louter grappig bedoeld?
Mijn eerste vijf bundels hadden het droste-effect op het omslag en dat was een link naar mijn woonplaats Haarlem waar de fabriek van Droste stond. De indeling op thema’s van alle bundels is ook een herhaling van zetten: jeugd, ouderdom, verleden, actualiteit, liefde, seks, geweld. Kortom: leven en dood. En Inge, de diepere betekenis van het beeld op deze omslag is: je kunt nog zo naar jezelf wijzen maar je verdwijnt op den duur toch in de verte. En dat ik die nu ter plekke bedenk, is dan weer grappig bedoeld.

Het Beste herbergt zo’n honderd puntdichten van de afgelopen dertig jaar. De lengte ervan varieert van 1 tot 12 regels en de onderwerpen zijn heerlijk divers. De oorspronkelijke funeraire functie werkte je voor het vers RIP om tot ludieke, hedendaagse variant: ‘Hier lig ik dan // altijd verward altijd haast // O nee, ik lig hiernaast’. Doorgevoerde bondigheid geeft soms een hilarisch effect zoals in ‘Dialoog tussen een excort-meisje en haar tevreden klant’: ‘Ik kom!’ / ‘Ik ga!’. In je gedichten zit dikwijls humor. Is dat een must voor je?
Geen must, maar wel een prettige bijkomstigheid. Het moet echter niet geforceerd zijn of té direct. Liever heb ik dat mijn mening er een beetje doorheen sijpelt, zoals in het puntdicht over een Amerikaanse presidentskandidaat:

 

WINNAAR

,,Met trompetteren had hij ons al verslagen,
maar ook híérmee is Trump de allerbeste,”
concludeerden de olifanten toen ze zagen
dat van zowel porselein als kast niets restte.

 

‘Sneldichten’ noemde Huygens de eigen puntdichten die hij poëticaal als volgt definieerde: ‘Vraeght ghy wat Sneldicht voor een Dicht is? // Het is een Dicht dat snel en dicht is’. Met andere woorden: de taal moest verdicht, beknopt zijn, de tekst moest ritmisch vlot klinken dan wel met schwung geschreven zijn. Bij puntdichters zoals Huygens zie je vaak de ‘vergoding van vorm’, met metrum en eindrijm. Lang niet al jouw epigrammen zijn metrisch en bezitten eindrijm, zoals dit geestige VERWIJT: ‘Je hebt zoveel / bij mij losgemaakt. / Nou maak je het / maar weer vast ook.’ Door de stijlfiguur van eindrijm krijgen verzen een krachtig, memorabel slot. Wat is voor jou de aantrekkingskracht, de charme van ongebonden puntdichten?
Dat vind ik een fijne vraag, want ik maak inderdaad zelden gebruik van de traditionele vaste vormen. In eerste instantie nog wel, maar met het veelvuldig voorlezen heb ik me daarvan losgemaakt en ga ik vooral uit van hoe de formulering het best werkt bij het lezen voor een publiek. De volgende definitie van het puntdicht komt nog het dichtst bij mijn manier van werken: kort gedicht dat op een compacte, geestige en vaak scherpe manier een zekere waarheid bevat, met een woordspeling of pointe.
Eindrijm vind ik prettig als het niet te gezocht is. ‘Ik kwam je tegen/ om kwart voor negen’, vind ik iets té toevallig.
En verder vergelijk ik sommige van mijn puntdichten, qua invalshoek en geschetst beeld, soms met de cartoon.
Huygens noemt het sneldichten, maar daarbij denk ik toch eerder aan de legendarische Willy Alfredo die ter plekke, met een vast framepje, een sneldicht produceerde. Mijn puntdichten zijn absoluut geen sneldichten, integendeel, ik doe er meestal vrij lang over. Met Frank van Pamelen vorm ik, al tientallen jaren in sinterklaastijd, de rijmservice voor de luisteraars van NPO Radio. Dat komt meer in de buurt van sneldichten. Dan kom ik ook regelmatig iemand tegen om kwart voor negen.

Welke eigenschappen heeft volgens jou een geslaagd puntdicht?
In mijn geval: als bij het lezen of voorlezen het beeld dat, of de gedachte die ik voor ogen heb, overkomt bij het publiek dankzij míjn manier van verwoorden, míjn ritme en míjn timing. Ik vind het heerlijk als ik de laatste regel mompelend kan laten ‘weglopen’ of als ik die zelfs niet eens hoef te lezen omdat door het voorafgaande al duidelijk is hoe die luidt. Het rijm kan daarbij behulpzaam zijn, maar dat hoeft niet. Met andere gedichten is het juist weer leuk om die laatste regel extra accent te geven. Maar het is soms ook prettig om naar een gedicht toe te praten of er commentaar op te leveren. Het hangt er bovendien vanaf voor wie je voorleest en dat varieert van dichtersavond tot festival.

Wat is het leukste dat je in al die jaren in een theater meemaakte?
Dat is heel veel, maar ik kies voor een voorval met een bevriend zanger en liedschrijver. Hij speelde mee in onze voorstelling en we hadden ‘s ochtends een voorbespreking in een theatercafé. De reactie van de serveerster is jarenlang onze running gag gebleven.

 

CAFÉ

Het was die dag nog vroeg in de kroeg.
De serveerster zette voor de zoveelste keer
bij mij een koffie verkeerd
en bij Maarten een bier neer.

Toen ik haar na nauwelijks een kwartier
weer wenkte en om hetzelfde vroeg,
een koffie verkeerd en een bier,
reageerde zij verbouwereerd:
‘NÓG EEN KOFFIE VERKEERD?!’

 

Ik hoorde dat je voldoende verzen op de plank hebt liggen voor een nieuwe bundel. Wanneer mogen we die verwachten?
Zodra ik de tijd heb om die bundel samen te stellen, Inge. Maar zoals ik geen sneldichter ben, zo neem ik ook daar graag rustig de tijd voor. Dat is vooral selecteren en finetunen van de teksten. Bij het lezen voor publiek maak ik kortere en langere sets. Daarin zijn opbouw en de precieze plaats van het gedicht in de set van belang. En zo maak ik ook de bundels, daarvoor geldt eveneens dat daarin de plek van het puntdicht in de hoofdstukken nauw luistert.

Met welk puntdicht uit die bundel in spe zou je dit interview willen afsluiten?
Als het er twee mogen zijn, kies ik deze:

 

uit de cyclus: van olleke- naar Snollebollekes

DE PONTBAAS:

‘Mijn veerpont leent zich meer
voor het aloude heen en weer.
Maar momenteel wil men nog slechts
bij de overtocht van links naar rechts.’

COMING OUT

Toen het hem na vele jaren eindelijk
gelukte om uit de kast te komen,
reageerden zijn ouders hevig geshockeerd:
We waren je helemaal vergeten jongen!!!’

 

 

 

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Frank Pollet

Frank Pollet acht het zijn plicht   door Marc Tiefenthal   Zowat zes jaar geleden maakten de lezers van Meander kennis met de...