Een nieuw vrouwentijdschrift
door Hans Franse
Voor mijn vader was Guido Gezelle de mysticus die door zijn beleving der natuur tot God kwam. Voor mijn katholieke families was hij vooral de man van de teksten van bidprentjes van overleden familieleden; ik vond die als puber vroom en kwezelachtig. Aanvankelijk was Guido Gezelle voor mij de natuurdichter (‘O krinkelende, winkelende waterding met uw zwarte kapoteken aan’), maar na de verschijning van Nieuwe griffels, schone leien, de revolutionaire bloemlezing van Paul Rodenko (ondertitel: van Gorter tot Lucebert, van Gezelle tot Hugo Claus), kwam Gezelle in een ander licht te staan: de woordkunstenaar, die het woord als poëtische drijfveer ontdekte, als kern waaruit poëzie voortkomt, de taalsmid, ook de man die de basis legde voor een verdere ontwikkeling van de Nederlandstalige poëzie in Vlaanderen.
Een gedicht van Gezelle, ‘’t Er viel ‘ne keer’, in die legendarische bloemlezing houdt me nog steeds bezig, met de beginregel: ‘‘t Er viel ‘ne keer een bladtjen / op het water.’, dat zich als een bijna fugatisch gedicht ontwikkelt waarbij woorden met elkaar spelen, reageren, zich wijzigen. Hoe kan een dichter met zo weinig woorden zo veel uitdrukken. Hij verzamelde woorden die hij bijeenbracht in een ‘Woordentas’ : een veelzijdige verzameling West-Vlaamse woorden.
Via de mooie biografie van dichter Michel van der Plas, Mijnheer Gezelle biografie van een priester-dichter (1830 – 1899), ontdekte ik nog een Gezelle, de volksontwikkelaar, de polemist die in zijn tijdschriften, onder veel pseudoniemen de eenvoudige nog nauwelijks geëmancipeerde onder de verfransing lijdende bevolking steunde, opruide tegen ‘de liberalen’ en zo bewust maakte van hun eigenheid en de schoonheid van hun West-Vlaams zijn. Het zijn de tijdschriften t Jaer dertig en Rond den Heerd, leer- en leesblad voor alle lieden, De Biecorf en het taalkundige tijdschrift Loquela.
Een nieuw en voor mij tamelijk onbekend deel van zijn werk heeft te maken met zijn pastorale werk: als parochiegeestelijke in Brugge en Kortrijk had hij een luisterend oor voor iedereen. De anglofiel wiens droom om missionaris in Engeland te worden niet doorging, kon zich ook voortreffelijk in het Engels uitdrukken. Als eertijds de Amsterdamse jesuit Jan van Kilsdonk schreef hij pastorale, niet echt godsdienstige brieven, gaf raad, hielp, ook concreet en materieel. Zijn correspondentie is overvloedig, hij correspondeerde met 200 vrouwen, in het Nederlands, Engels en Frans. Wetend welke invloed hij via tijdschriften en zijn literaire en epistolaire vermogens kon uitoefenen en wat hij allemaal zou kunnen zeggen, speelde hij met de gedachte een blad op te richten voor vrouwen. Ze kwamen veel te kort aan aandacht en ontwikkeling. Hij schreef hierover in een brief aan zijn vriend Hugo Verriest in 1882: ‘Zitte nog met een blad in mijne kop: Anna Bijns, een jaartijdbladtje voor Vlaamsche vrouwen’, voorjaarstijd, zomertijd, oesttijd, najaartijd. Prachtdruk (….) Om ‘t Vl(aams) weer eenen mond te verlenen en wie weet heringang in de vrouwelijke, moederlijke herten van Vl(aanderen)’. Dan noemt Gezelle een aantal rubrieken op: ‘biografie; stuk oude of nieuwe Poësis of proza; nature, blomme of symbolisme; kinderkamer…uitlandige Vl. Vrouwen, pluksels uit Engeland, Duitschland,America de Vrouw betreffende. Geen eigentlijke(ex professo) religie (…)’. Ik weet niet of Verriest geantwoord heeft, maar het blad is er nooit gekomen.
Tot nu, want het prachtige magazine, op glossy formaat (een Vlaams poëtische Linda) waarin Gezelle in zijn relatie met vrouwen centraal staat, is op de markt gekomen in een Vlaamse coproductie: Vrouwen van papier. Gerealiseerd door het Gezellearchief van de Openbare bibliotheek in Brugge, met curator Han Decorte en het poëziecentrum is het een fascinerend, schitterend verzorgd en vorm gegeven werk geworden, met poëtische en prozaïsche bijdragen van Nederlandse en Vlaamse dichteressen, korte biografieën en citaten van deze grote schrijver, hier als pastoraal raadgever en ‘levenscoach’ geportretteerd. De inleidingen op wetenschappelijk niveau zijn duidelijk en boeiend. Veel illustraties, onder ander andere facsimiles van brieven aan hem en van hem. Vaak zijn deze brieven moeizaam gerestaureerd. Gezelle knipte ze vaak in stukken om op de achterkant zijn woordenverzameling (‘Woordentas’) aan te vullen.
Het is een belangrijke, mooie, zelfs indrukwekkend eerbetoon aan de meester, terwijl tevens de positie van de vrouw in Vlaanderen en Engeland in de late 19e eeuw naar voren komt. Het betreft oude en jonge vrouwen, binnen- en buitenlandse, rijke en minder rijke, religieuze en leken. Het is een feest voor de Neerlandistiek met een sterk modern accent: het feminisme.
Als recensent voor Meander schrijf ik over poëzie. Ik zal dus, hoewel er nog zoveel te vertellen valt, kort ingaan op de poëtische bijdragen. Een aantal dichteressen heeft het Gezellearchief bezocht en geïnspireerd door wat ze daar zagen en lazen een dichterlijke bijdrage over een correspondente geschreven. Bij een aantal daarvan is een korte biografische notitie over de vrouw in kwestie, waarin kort de positie van Gezelle wordt geschetst en in steekwoorden de aanleiding tot de correspondentie weergegeven.
De uitverkoren dichteressen waren Iduna Paalman (N), Delphine Lecompte (V), Els Moors(V), Lut de Block (V), Hester Knibbe (N), Annemarie Estor( N/V), Sylvie Marie (V,) Yousra Benfquih (V) en Astrid Lampe (N). Citeren is moeilijk, de gedichten zijn soms heel lang en een citaat doet echt te kort aan vorm en inhoud. Ik maak een uitzondering voor een citaat uit een lang gedicht, dat ik het liefst in zijn geheel zou citeren. Delphine Lecompte dichtte naar aanleiding van de brieven van de neurotische Engelse Jemima Stroud, mishandeld, slapeloos, haar zoon overleed, haar mentale gezondheid was slecht, ze was te godsdienstig en ze trouwde drie keer. Ze schreef heel veel brieven, waarop Gezelle in zijn perfect Engels antwoordde. Ik citeer de laatste regels van het gedicht van Lecompte: ‘Ik heet Jemima en ik eis het recht op / Om een zalige smerige onevenwichtige onstuimige dominante ongrijpbare / Duizelingwekkende hartelijke innemende feeks te zijn / Ik heet Jemima en ik voel me bevrijd / Hoepel op, melig klef benepen anachronistisch knullig geremd seksueel gefrustreerd / Oubollig overroepen kleinzielig priestertje!’ Het is wel een heel andere Gezelle dan die van de ‘Kerkhofblommen’ die mijn vader tot tranen toe ontroerden.
Ik zal tot slot een dichter citeren dichter bij ‘ons’ beeld van Gezelle. Els Moors schreef over Cordelia Van De Wiele, een hyper intelligente vrouw die als ‘secretaresse’ van Gezelle fungeerde, ze noemt zichzelf ‘Gezelles leerling en dochter’. Els Moors noemt haar een ‘pragmatisch genie dat hem perfect assisteerde, aanvulde en hem met zijn voeten op de grond hield’. Zij ordende zijn werk, schreef het over in haar keurige handschrift en ‘jongleerde onvermoeid met Vlaams en Frans en Latijn’. Aan haar danken we ook de ordening van de ‘Woordentas’. In dit gedicht proef ik ook de ‘woordensmit’ Gezelle en de fascinatie van Cordelia voor het emotionele woord.
–
want om de wereld voor mijn ogen te ontsluiten
heb ik woorden die als bloemen uit de handen
van mijn moeder zijn gegroeid bloemen die men
schudden moet omdat zij pas kleur en geur
–
verraden als zij door een vleugje wind of traan
worden geraakt woorden die tussen de plooien
van hun bladeren en kelken zwetend en
in overvloed de klanken van mijn moeders
–
hart vertalen toen zij als meisje zwanger van
haar eigen jeugd mij leerde hoe de wereld
op te zuigen voor te zingen in woorden
uit te stallen voor de ogen van een kind
Ik hoop dat ik dit boek/vrouwenblad, de dichteressen, de vrouwen en vooral Gezelle niet te kort heb gedaan.
____
Vrouwenblad. Vrouwen van papier & Guido Gezelle. Gezellearchief, bibliotheek Brugge, PoëzieCentrum, 128 blz. € 24.00. ISBN 9789056551513