door Jan Loogman
Op 11 november 2024 loop ik van het treinstation in Haarlem naar de binnenstad. Het is bijna half elf in de ochtend. Wij, voetgangers, lopen op de brede stoep langs de Kruisweg die deels uit een fietsstrook bestaat. Daarover komen ons vanuit het centrum twee jongens tegemoet. Zij rijden op fat-bikes en passeren ons voordat we ze goed en wel hebben gezien, zo hard gaan zij. We lopen door, maar niet lang. Achter ons klinkt kabaal, het geraas van een val. Al het verkeer komt tot stilstand, ook de voetgangers. Wij kijken wat er gebeurd is en zien de beide fatbikes breeduit over de fietsstrook liggen, hun berijders eronder.
Even is er geen geluid. Dan doorbreekt een vrouw de stilte. Ze heeft zwart haar en een bril en klapt hard in haar handen, een triomfantelijk klinkend applaus. Een man lijkt haar te willen bijvallen, maar houdt het bij een gemompeld ‘Net goed.’ Ik loop op de jongens af. ‘Ga je kijken hoe het met ze gaat?’ vraagt een vrouw, ik hoor ongeloof in haar stem.
Terwijl ik naar de jongens loop, werken zij zich onder hun fietsen uit, staan op, ze bewegen hun lijf en leden, hun hoofd. Ze lachen met elkaar. Ik blijf staan, gefixeerd tussen het leedvermaak van de toeschouwers en de branie van de jongens. Het laatste begrijp ik, het eerste niet. Vond de klappende vrouw het ‘net goed’ voor de jongens dat zij vielen? Zou ze dat ook nog hebben gevonden als zij niet hadden kunnen opstaan?
Zou jij dan het onverstand / van anderen veroordelen, schrijft Czeslaw Milosz in het gedicht Berisping. In de vertaling van Gerard Rasch volgt op de zin geen vraagteken, maar ik lees er toch een vraag in, een retorische. De zin vormt het slot van het gedicht dat zo begint: Je wilde schreeuwen / omdat de mensheid krankzinnig is. / Maar jou past dat wel het minst. Over mijn reactie op de gebeurtenis in de ochtend van 11 november heb ik veel nagedacht en ik besluit de vraag van Milosz te beantwoorden: Nee, het past mij niet de applaudisserende vrouw of de met haar instemmende man te veroordelen. Hun gedrag is onverstandig, maar ben ik dat nooit?
In plaats van een snel oordeel, zoals dat van de klappende vrouw, de instemmende man of mijn betweterige zelf, hoop ik in mezelf verwondering te vinden en bedachtzaamheid. Is het branie die ik bij de jongens zie en zo ja, waar komt die vandaan? Is de vrouw vol leedvermaak of zijn het zenuwen die haar geklap verklaren?
Het was een kleine gebeurtenis op die elfde november. Een paar dagen eerder waren er in Amsterdam voetbalsupporters die racistische teksten riepen en zongen. En er waren jongeren die zich antisemitisch gedroegen. Van de kant van bestuurders en politici volgden snelle oordelen. Bedachtzamer geluiden drongen in de eerste uren na het wangedrag niet door. Gelukkig kort daarna wel. De Dichter des Vaderlands, Babs Gons, toonde zich haar positie waardig met haar Ode aan een bedachtzame stad: Het Hele Verhaal. Dit is het slot ervan:
een stad laat de ochtend
de nacht verhelderen
laat alle stemmen klinken
en luistert ook naar hen
die niet schreeuwen
afbeeldingen:
Kruisweg Haarlem: Wikipedia
gevallen fatbike: Omrop Fryslân
bedachtzame man: Pixabay
–