door Marc Bruynseraede
‘Of schuilt de redding van ons geslacht in zenuwstrelende stroop’
Zo schreef Marcel van Maele (1931-2009) in 1961 in Ik ben een kannibaal. Eerder al had hij de tekst: Ik ruik mensenvlees zei de reus geschreven, die hij met verve ten gehore bracht, bij de uitreiking van de Arkprijs voor het Vrije Woord. Deze prijs viel hem te beurt in 1972. De toon ervan was striemend, slagvaardig.
In de jaren zeventig had de dichter al een twintigtal uitgaven op zijn naam staan. In het kielzog van de schrijfstijl van de vijftigers en zestigers waren die nogal sterk toegespitst op experimenteel taalgebruik. Verstaanbaarheid was niet de hoogste prioriteit. Eerder stampen tegen de waarden en ermee spotten.
Het was duidelijk: Marcel lag dwars, Marcel schrééf dwars; zo was nu eenmaal zijn natuur. Zijn opstandige weerbarstigheid oogstte sympathie, medevoelen en interesse voor zijn werk en stijl. Hij vertolkte het imaginaire verzet van de brave burgerman tegen de hem opgelegde waarden.
Typerend voor hem waren zijn uitlatingen in een interview in HUMO uit 1971, over zijn avontuur als UNO-vrijwilliger voor de Koreaanse oorlog in de jaren 50. Daarin zei hij: ‘Van Maele, dat is je kans. Je hebt de oostkant van de aardkloot nog niet aanschouwd, op naar de rijstvelden!’ En een paragraafje verder: ‘Ik was niet van plan met een geweer op een mensenbroeder van gele of gelijk welke kleur dan ook te gaan mikken. Hoe ik dat zou klaarspelen, zou ik ter plaatse wel uitkienen.’
Rare attitude, zou je zeggen, je gaat naar een oorlog, zonder één schot te willen lossen. En dat is hem nog gelukt ook. Met daar bovenop drie medailles van de Belgische en Amerikaanse Staat, als ‘oorlogsvrijwilliger-strijder’. Plus gratis trauma over de zinloosheid van oorlog. ‘Als er in mijn plaats een goede soldaat naar Korea was gegaan, dan waren er 20 Chinezen meer dood geweest’, zei hij nadien met een gerust geweten.
Iets verder in datzelfde interview zegt hij: ‘Veel gestudeerd heb ik niet. Soms vind ik dat jammer. Ik zou namelijk voorzitter van de rechtbank willen zijn. Dan zou ik iedereen vrijspreken.’ Absurd misschien, maar het beklemtoont van Maele’s verlangen naar vrijheid. ‘De schrijver is de enige mens die in onze maatschappij nog spreken kan in naam van de vrijheid’, zei hij in 1969, in een interview met Fernand Auwera.
Het was de tijd dat het experimentele, het anarchisme, dadaïsme en hermetisme floreerden. Van al die -ismes in de etalage van de kunstwinkel wist Marcel niet wat het éérst te kiezen. Dat was voor hem, als geboren protestant, met hypergevoelige zenuwsnaren, een snoepwinkel. Schrijven en intussen gerust gelaten worden was zijn enige bekommernis, liefst ‘ontembaar, onkooibaar’ zoals hij schrijft in de bundel Ademgespleten (1962).
Marcels nukkigheid is terug te voeren tot zijn jongste jeugdjaren: ‘De mooiste jaren waren ook de gruwelijksten’, aldus de dichter in de documentaire film die over zijn leven en werk gemaakt werd in 2007 door Marc J. Ghens en Rudy Willox, onder de titel Nee, ik speel niet mee. In zijn jonge jaren kreeg Marcel algauw de reputatie ‘onhandelbaar’ en ‘moeilijk opvoedbaar’ te zijn. Zijn ouders stuurden hem naar de boerenbuiten: ‘Die jongen heeft gezonde lucht nodig’ zegt Marcel schamper over de motivatie van zijn ouders. Marcel schopte de varkens blauwe plekken, want hij hield niet van varkens. Na één week boerenbuiten was de gezonde lucht al opgebruikt. Vervolgens werd de jonge Marcel naar de paters dominicanen van Steenkerke gestuurd. ‘We gaan er den duvel rap uitkrijgen’ was hun uitgangspunt. En na één week zei zijn moeder: ‘Ik geloof dat de duivel er nu uit is’. Maar de dag nadien stak de demon alweer zijn bokkepoten uit, vertelt de dichter geamuseerd. De middelbare schooljaren waren er voor hem alleen maar, om na te blijven en straf te schrijven. Iets leren was er niet bij. Of toch: deugnieterij.
‘Op mijn veertiende verliet ik de ouderlijke woning om een beetje te gaan ronddolen’. Zo belandde hij, na enige omzwervingen, in 1952 als UNO-vrijwilliger bij het leger, om naar Korea te gaan. Veertien jaar nadien zou hij de roman Koreaanse Vinken laten verschijnen, een afrekening met de oorlog en de zinloosheid ervan.
Begin jaren zeventig komt Marcel in Brussel terecht. Daar leert hij Marcel Broodthaers kennen (de man van de pot met mosselschelpen) die zijn eigen ‘Musée d’Art Moderne’ had en die zijn gedichten in een blok pleisterkalk had gegoten en aldus het begrip van hermetisme in de poëzie ten top gedreven had. Broodthaers wilde zich met zijn gedichten Pense-Bête afzetten tegen de maatschappij. Zijn gedichten ondoordringbaar verpakken, was voor hem een krachtig symbool van zijn verzet. Dat liet Marcel zich geen twee keer zeggen. Als het publiek zijn anarchistische, verzetskundige geschriften niet wist te appreciëren, dan zou hij ze ‘Vakkundig hermetisch’ verpakken in een blok polyester in 1973. Iets eerder was hij al op het idee gekomen om zijn gedichten op flessen te trekken. Zo ontstonden de Gebottelde gedichten; het oermodel van de onleesbare, introverte gedichten.
Op dat moment begaf de dichter zich op het domein van de beeldende kunsten en ging hij zijn poëzie ook in beeldende taal kenbaar maken. Als we de carrière van Marcel van Maele overschouwen zien we dat zijn vrienden-collega’s beeldende kunstenaars kerels waren die in hetzelfde dadaïstische, anarchistische of non-conformistische gedachtengoed te vinden waren. Marcel Broodthaers, Fred Bervoets en Tone Pauwels. Tone Pauwels was de man wiens werken gebundeld werden door zijn zoon Sam, in het boek met de veelzeggende titel: Inutilis Necessarium: het ‘onnodige van het noodwendige’. Verbeke Foundation bracht onlangs een overzichtstentoonstelling van het oeuvre van Tone Pauwels. Eén van de mooie abstract-constructivitische werken van Tone Pauwels draagt de titel: Orgelinsect met omgebouwde stoelgang.
Toen in 1973 Guido Lauwaert zijn ‘Nacht van de Poëzie’ lanceerde, trad Marcel van Maele als eerste dichter op. Hij trok een (alarm)pistool, loste een schot en zei: ‘Ik verklaar de Nacht van de Poëzie voor geopend’.
In de loop van de jaren hebben veel kunstkenners zich over de betekenis van de poëzie van Marcel van Maele gebogen. Guido Lauwaert noemde van Maele een zwerver en zijn gedichten zwerftochten die de noodzaak beklemtonen om uit te breken en op zoek te gaan naar het onbekende. Voor Roger de Neef was Marcel van Maele een hermetische dichter die het woord, als neo-dadaïst, op zijn explosieve kracht wilde verkennen. Het dadaïsme van Marcel van Maele komt voort uit zijn eigen persoonlijkheid. Daar is niets ‘gezocht’ aan. De kunstenaar moet nu eenmaal provoceren. Groepsvorming vond Marcel van Maele maar niets. ‘De ene is de andere niet, al zingen ze hetzelfde lied’ was zijn besluit.
Altijd opnieuw vraagt de dichtkunst van Marcel van Maele weer aandacht. In 2023 was dat het geval met een tentoonstelling in het MHKA (Museum voor Hedendaagse Kunst in Antwerpen), waar vooral het beeldend werk van de kunstenaar opnieuw onder de aandacht werd geplaatst. En in de maand oktober vond in het Museum van Aarschot een tentoonstelling plaats rond het thema Hoe poëzie zich tot object transformeert, met de gebottelde gedichten van Marcel van Maele en de bakstenen constructies van Zena Vanden Block.
Bij zijn overlijden in 2009 hield Guido Lauwaert een roerende afscheidsrede waarin hij zijn, in Filliers gedrenkt, parcours met Marcel van Maele ten gehore bracht. Marcel vroeg altijd een voorschot bij zijn optreden: ‘Zonder voorschot treed ik niet op’. Zelfs als hij niét optrad vroeg hij een voorschot. Guido Lauwaert: ‘Toen ik na de zoveelste vraag om een voorschot vroeg waarom hij altijd aandrong op een voorschot, antwoordde hij: ‘Als er iets misloopt, hebt ge ten minste uw kosten eruit.”
In de loop der jaren is de poëzie van Marcel gaandeweg gemilderd, al is zij steeds met een ironisch-humoristische toets gekruid gebleven. Maar ook het tedere was niet uit zijn gedichten verdwenen. Dat toont het vers aan, dat hij – blind geworden in zijn laatste levensjaren – voor zijn levensgezellin Karine schreef en dat gepubliceerd werd in de bloemlezing Krassen in wat was (2000), samengesteld door Bart Vonck :
–
Zon van de nacht
–
. Voor Karine
–
Rondom de naakte eik
die in al zijn takken zwijgt
dansen heksen de zevensprong
en bidden tot de maan
als ze ronder wordt en helder
als een middagzon.
–
Zon van de nacht,
Warmer dan de zachtste vacht,
gij die de nacht met uw licht bedenkt
bedaar de demonen
dat ze zich niet moeten verschonen
als de goden zich vertonen.
Zonderlinge zilverling,
–
gij zijt de spiegel waardoor ik kijk
zodat ik in uw omarmen mijn wezen achterlaat.
Als ik verzink in uw gedachten
hou me dan vast
vanbinnen.
–
–
Overeenkomstig zijn natuur besluit hij zijn laatste bundel uit 2006 Over woorden gesproken met een gedicht dat hem helemaal op het lijf geschreven staat:
–
–
Met dada naar zee
–
Ergens nergens heel veraf
alleen en door niemand opgewacht
maak ik me wijs, ik arme dwaas
bewoon de leegte in dit dakloos huis.
Zo, met dadascheep ik in
om in schelpen te wonen en beter te horen.
–
Zeemeerminnen koud vanbinnen
op oesterbanken zonnebadend gluren
naar dansende reuzen op de baren, ze drinken
wijn uit grote vaten en tonen
met weidse gebaren hoe groot
de vissen wel waren, zó groot.
–
Het leven ingetogen
het koesteren van de eenzaamheid
de gemene deler toegedicht.
In deze wereld wil ik wonen
dat is het
dada.
–
–
Op zijn grafsteen staat het opschrift: Neem plechtig uw hoofd af! Dank U.
–
–
1) Vakkundig Hermetisch, (1973) 21 introverte gedichten, op 60 exemplaren in een polyesterblok gegoten.
2) De vermoedelijke taal der dingen, (1985) – Een project van Marcel Van Maele (tekst) en Tone Pauwels (beeld)
–