Zo leuk is het leven niet, hoor
door Hans Puper
Soms zie je mooie uitgaven over het hoofd. Het leven met een gat erin, een tweetalige, uitgebreide bloemlezing van de gedichten van Philip Larkin (1922 – 1985) is er zo een. Ik kwam daar bij toeval achter: ik zocht naar Gedichten, de eveneens tweetalige uitgave van Jan Eijkelboom, maar ook deze verscheen op mijn scherm. De bloemlezing verscheen in 2022. De vertaler is Jan Pieter van der Sterre, die ook de uitstekende inleiding schreef en ieder gedicht van commentaar voorzag. Dat moet een heel werk zijn geweest: de bloemlezing bestaat uit 67 gedichten, waarvan een aanzienlijk deel een paar bladzijden lang is. Maar hij heeft het niet voor niets gedaan: inleiding en toelichtingen geven de bundel een meerwaarde, omdat je een goed beeld krijgt van de ontwikkeling van Larkin’s poëzie en, niet het minst, je in gedachten regelmatig met Van der Sterre in discussie gaat, iets wat je leeservaring verdiept – dat geldt tenminste voor mij.
De bloemlezing beslaat Larkin’s hele werk: ‘Vroege gedichten’, zijn drie bundels The Less Deceived (1955), The Widsun Weddings (1964) en High Windows (1974) en ‘Late gedichten’. Gaandeweg werd Larkin’s poëzie zeer populair. Dat was te danken aan de verstaanbaarheid van zijn vaak narratieve gedichten, de helderheid, het spreektalige en de inhoud, die hij ontleende aan het dagelijks leven. Van experimentele poëzie moest hij niets hebben. Maar wie denkt dat zijn poëzie door dit alles wel onbeduidend zal zijn, heeft ongelijk. In de eerste plaats zitten zijn gedichten vormtechnisch zeer goed in elkaar. Ritme en klank haken zich vast in je hoofd; samen met het woordgebruik bewegen ze mee met de inhoud. Larkin was een vakman met een goede kennis van de traditie, iets wat onder andere blijkt uit het gebruik van allusies.
In de tweede plaats heeft Larkin een volstrekt eigen geluid. Inhoudelijk deed hij geen enkele concessie aan zijn lezers. Zijn lyrisch ik heeft vaak weinig op met zijn medemensen; het toont zich soms zelfs misantropisch. Zo hoef je op enige steun van je ouders niet te rekenen, integendeel. Beroemd is het gedicht ‘This Be The Verse’/ ‘Het vers van vandaag’, met als eerste regels: ‘They fuck you up, your mum and dad. / They may not mean to, but they do’. Maar op hun beurt hebben ook zij ouders gehad die hen hebben genaaid. Verbreek die keten, ‘Maak dat je wegkomt uit die boevenbende / en doe niet aan het fokprogramma mee.’ Maar hoe pessimistisch het ook is, met een goed gedoseerde, bittere humor maakt hij dit gedicht lichter. Ook zijn liefde voor de natuur vormt regelmatig een lichte tegentoon.
Eenzaamheid, een leven aan de zijlijn: het zijn belangrijke thema’s. Ook van ouderdom moet de dichter niets hebben, het schrikwekkende voorstadium van de dood dat ook hem te wachten staat als hij niet op tijd sterft. ‘Ouwe gekken’ is de titel van een lang gedicht. De hoogbejaarden ogen ‘verdwaasd afwezig’, omdat zij zich lijken te richten op een vertrouwd verleden: ‘Daar wonen ze, / niet hier en nu’. Dementie, ‘die hele nare omgekeerde jeugd’, omschrijft hij onder andere zo: ‘De eerste tekens: niet weten hoe, niet horen wie / en niet meer kunnen kiezen. Kijk ze nu, met hun / askleurig haar, gedroogde-pruimkop, paddenhanden –‘. Is dit misantropie of angst om ook zo te worden? Waarschijnlijk het laatste.
De angst voor de dood is er altijd. Beroemd zijn de laatste vier regels van ‘Dockery and Son’, met de voor Engelsen bekende one-liners ‘Life is first boredom, then fear’ en ‘age, and then the only end of age’. Jan Pieter van der Sterre vertaalde de regels zo:
Leven: verveling, dan angst.
Het gaat, al dan niet goed gebruikt, voorbij,
laat achter wat het stiekem voor ons koos,
plus ouderdom, en daarvan dan dat ene eind.
En hoe zit het met de liefde? Daarop hoef je nauwelijks te rekenen. Als er al sprake van is, dan zeer kort. Prachtig is een titelloos gedicht uit ‘Late gedichten’. De vertaling:
Eindelijk ochtend: kleine plompe sporen
die gaan en komen in de sneeuw.
Niks lijkt nog tot de nacht te horen.
De kaars niet, niet het halfvol glas,
of ons geluk; alleen dat teken:
jouw leven dat hier binnen was.
Het regent, de sporen verdwijnen,
er rest wat wel de ochtend haalde,
is het geluk of is het pijn?
Of was het geluk dat overging in pijn? Sporen in de sneeuw die door de regen worden gewist: het is voorbij, het lijkt of zijn geliefde er nooit is geweest.
Waarschijnlijk juist omdat hij het lijden kent, heeft de dichter oog voor het lijden van anderen. In ‘Langen leste’ sterft de jongste zus van een demente vrouw, die bij haar inwoont. Zij snapt er niets van: ‘geen mens die de ketel had / opgezet, de asla geleegd, / ze zocht zonder hulp, in den blinde, / haar weg door het donker van / haar jurk.’ In het verhalende gedicht ‘Mr Bleaney’, dat enigszins aan de poëzie van Charles Bukowski doet denken, heeft de ik-verteller een troosteloze huurkamer van de cascowerker Bleaney overgenomen: ‘Bed, stoel, peertje van zestig watt, geen haak // achter de deur, geen ruimte voor een boek / of tas …’ De ik-verteller vraagt zich af wie Bleaney was. Hij had een armzalig leventje, maar er waren lichtpuntjes: zijn hospita mocht hem, ze kocht een tv voor hem en gaf hem de vleessausjes die hij lekker vond. In de laatste strofen lijkt de ik-figuur zijn eigen levenslot te projecteren op dat van Bleaney: hij is zelf de eenzame die hij in hem zag.
Maar of hij toekeek als de frisse wind
de wolken wegblies, op het muffe bed
bedacht: dit is je thuis, en grijnsde, rilde,
en de angst niet van zich af kon zetten
dat onze aard ons levenslot weerspiegelt
en ook dat hij, ofschoon al flink versleten,
niet meer was dan een man begraven in
gehuurde kamers, ‘k zou het echt niet weten.
In de inleiding schrijft Van der Sterre dat hij in zijn vertalingen in principe dezelfde vorm, inhoud en toon heeft aangehouden als in de gedichten van Larkin: ‘Gestreefd is in het algemeen naar een middenweg waarbij de gedichten in alle opzichten redelijk aan hun trekken komen, dus wat betreft ritme, rijm, sfeer, klank, tone of voice en niet te vergeten inhoud. Hopelijk ervaart de Nederlandstalige lezer dan het best hoe Larkin op Engelstaligen overkomt.’ Als je zijn vertalingen vergelijkt met de oorspronkelijke gedichten, lijkt hij daar grotendeels in geslaagd te zijn. Een enkele keer geeft hij de toon niet accuraat weer. Zo luidt de eerste strofe van ‘High Windows’ / ‘Hoge ramen’ in het Engels:
When I see a couple of kids
And guess he’s fucking her and she’s
Taking pills or wearing a diaphragm,
I know this is paradise
Everyone old has dreamed of all their lives –
(Het is goed te weten dat dit gedicht in 1967 is geschreven, in de tijd dat de anticonceptiepil de ‘seksuele revolutie’ veroorzaakte: vrouwen hoefden niet meer bang te zijn dat zij ongewenst zwanger werden.)
De vertaling van Jan Pieter van der Sterre:
Als ik een jong stelletje zie
en denk hij neukt haar en zij is
aan de pil of heeft een spiraaltje,
dan weet ik: dit is het paradijs
waarvan de oude garde altijd droomde:
De vertaling van ‘kids’ door een ‘jong stelletje’ is wat stijfjes in deze context en mist ook de gevoelswaarde van dat woord, een veelgebruikte informele benaming van jongeren of tieners. Uit het gebruik van ‘a couple of kids’ spreekt hier een mengeling van afgunst en bewondering, die uitstekend past bij de oudere verteller die van dat paradijs alleen maar heeft durven dromen. Maar dat zijn details. Leven met een gat erin is een rijke bloemlezing.
—–
Philip Larkin (2022). Het leven met een gat erin. Gedichten. Tweetalige uitgave. Vertaald uit het Engels en van een inleiding voorzien door Jan Pieter van der Sterre. Uitgeverij IJzer, 236 blz. € 25,00. ISBN 9789086842469