door Simon Knepper
Bij uitgeverij Prometheus verscheen vorig jaar een nieuwe editie van Er zwom een garnaal door het kattegat, de verzamelde gedichten van Daan Zonderland. Mooi verzorgde bundel, waarvoor de kort nadien overleden ‘bezorger’ Dick Welsink terecht is geprezen. Maar wie zijn uitgave vergelijkt met Volksliedjes uit Zaandonderland, de bloemlezing die Zonderland in 1971 zelf samenstelde, krabt zich toch even op het hoofd. Waar zijn al die wijzigingen gebleven die de dichter in eigen werk aanbracht?
Vier bundeltjes nonsensverzen deed Daan Zonderland, pseudoniem van Daniel van der Vat, in de jaren vijftig het licht zien. Poëzie met duidelijke invloeden van dichters als Christian Morgenstern en Lewis Caroll, meer dan vakkundig vervaardigd en voor een breed publiek onweerstaanbaar. Van ‘Een kangoe roeide door een vaart/ Waar een kroko dilde (…)’ tot ’Een biefstuk is gewoonlijk/ Afkomstig van een koe (…)’; menig Zonderlandje zou in latere decennia tot een klassieker uitgroeien.
Na die vier bundels zweeg de dichter. Maar zes jaar voor zijn overlijden kwam nog het aanstekelijk vormgegeven Volksliedjes uit Zaandonderland uit, een eigen keuze van 135 verzen aangevuld met enkele nieuw vervaardigde. De gezaghebbende Kees Fens schreef er een inleiding voor die nog steeds klinkt als een klok. Een echt succes werd de bloemlezing desondanks niet. Dag- en weekbladen besteedden er nauwelijks aandacht aan en meer dan één druk bleek er uiteindelijk niet in te zitten.
Ten onrechte, want een betere Zonderland-bundel vind je niet. Zelf kreeg ik het boekje pas recentelijk onder ogen. Ik wist al dat de dichter voor deze uitgave een aantal van zijn oorspronkelijke verzen had herzien en dat maakte me nieuwsgierig. Welke verzen dan? Waren ze beter geworden?
afbeelding © Boekwinkeltjes
Ik las, vergeleek en verbaasde me. Van de 135 opgenomen gedichten blijkt Zonderland er niet minder dan 99 te hebben bewerkt. In totaal bracht hij 206 wijzigingen aan.
Natuurlijk zijn die niet allemaal ingrijpend. Vaak betreft het wijzigingen in spelling of interpunctie die het vers niet wezenlijk beïnvloeden. Daarom beperk ik me hier even tot de inhoudelijke: andere woorden, nieuwe dan wel verwisselde regels, een herziene zins- of coupletstructuur en extra of juist vervallen coupletten. In totaal kom ik dan op 49 inhoudelijk aangepaste verzen, samen goed voor 112 inhoudelijke wijzigingen.
Nog steeds een respectabel aantal. Belangrijker: voor een groot deel gaat het naar mijn smaak om regelrechte verbeteringen. Neem het eerder aangehaalde ‘Een kangoe roeide door een vaart’. Oorspronkelijk luidde dat:
Een kangoe roeide door een vaart
Waar een kroko dilde,
Toen een zwaargebaarde bok
Van de kade gilde:
“Waarheen is mijn lief gevlucht?
Waar is mijn Mathilde?”
Doch de kangoe roeide voort
En de kroko dilde
Ook in deze versie al een pareltje. Maar voor zijn bloemlezing greep Zonderland op twee plaatsen in: van ‘Waarheen’ (r.5) maakte hij ‘Werwaarts’ en ‘Doch’ (r.7) veranderde hij in ‘Maar’. Liefhebbers zal het kwaliteitsverschil niet ontgaan. En het kangoe-gedicht is niet het enige waarbij de dichter zo’n gelukkige hand had. Lees ‘Stille bekisting’, waarvan de tweede en laatste strofe oorspronkelijk luidde:
En zet u neder met gesloten ogen
En zit alleen, want niemand die u mist.
En gij zult eindelijk niet eens meer horen
Hoe zacht het deksel neerdaalt op de kist.
Voor zijn Volksliedjes wijzigde Zonderland de laatste regel in ‘Hoe zacht een deksel neerdaalt op een kist’. Minieme ingreep, maar eentje die het vers net nog een graadje duisterder en raadselachtiger maakt. Net nog wat meer poëzie. Elders veranderde hij ‘Vrees niet dat uw dochter/ Een zondares wordt’ in ‘Vrees niet dat uw dochter/ Een lichtekooi wordt’. Loopt lekkerder én is beeldender. Weer ergens anders vervangt hij ‘En als je mij van verre ziet/ Ben ik nog zo lelijk niet’ door ‘En die mij van verre ziet/ vindt mij nog zo lelijk niet’. Subtiel, maar opnieuw in de roos.
De voorbeelden laten zich met vele vermeerderen. Maar het moge duidelijk zijn: Zonderland wist wat hij deed. Alles wijst erop dat hij zijn dichterlijke nalatenschap in de Volksliedjes haar definitieve vorm heeft willen geven.
Juist dat maakt het onbegrijpelijk dat, zoals nader speurwerk leert, geen enkele latere bloemlezer of bezorger zich iets van die gewijzigde versies heeft aangetrokken. Voor zover ik kan nagaan zijn alle na het overlijden van de dichter gepubliceerde Zonderland-verzen verschenen in hun oorspronkelijke vorm.
Hoe is dat te verklaren? Ik zie twee mogelijke redenen. Onwetendheid is de eerste. Zoals gezegd: de bloemlezing trok destijds weinig aandacht, en over wijzigingen repten de spaarzame besprekingen en signaleringsberichten al helemaal niet. Zelfs Fens zwijgt er in zijn inleiding over. Voor Zonderlands latere bezorgers en bloemlezers geldt hetzelfde, met één uitzondering. Dick Welsink maakte in zijn verantwoording bij ‘Daar zwom een garnaal…’ weliswaar melding van gewijzigde versies, maar ook bij hem blijven ze ongepubliceerd.
Naast onwetendheid zal ook de status van het genre een rol hebben gespeeld. Want tsja, nonsensverzen hè? Het ene woord of het net wat andere woord, in die categorie komt het er toch niet zo op aan? Toch wel, bloemlezers en bezorgers van verzamelde werken! Niet omdat het voor de interpretatie veel uitmaakt, zoals bij ‘serieuze’ poëzie vaak het geval zal zijn. Maar gewoon omdat ook bij nonsensverzen de kleinste wijziging het effect op de lezer kan beïnvloeden.
Dat latere versies van een gedicht niet noodzakelijk beter zijn, ligt voor de hand. Bloemlezers zal niemand de vrijheid ontzeggen om de variant van hun voorkeur te kiezen. Maar daarvoor mag je ze op z’n minst vragen alle gepubliceerde versies te kénnen. En bezorgers van verzamelde werken? Mij lijkt het logisch dat die in elk geval óók de laatst vervaardigde varianten opnemen, desnoods als voetnoot of in een bijlage. Wie een zo bijzonder monument verdient, onverschillig in welk poëziegenre, heeft er toch recht op dat zijn finishing touches evenmin onopgemerkt blijven?
Meer van Simon Knepper
–