LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

In de ban van het land en de zee, Hans Warren

23 feb, 2025
door Pieter Sierdsma

 

Hans Warren 1970, foto Wim Riemens (Biografie Hans Warren)

 

Hans Warren (20 oktober 1921, Borssele, 19 december 2001, Goes) was een bekend en geliefd dichter, prozaschrijver. Zijn hang naar de natuur, het exotische, bracht hem veel lezers. Ook voor zijn dagboeken, die een ongecensureerd beeld geven van zijn persoonlijk leven en ontwakende homoseksualiteit, bestond veel belangstelling. Vertalingen die hij met zijn partner Mario Molengraaf maakte van de Griekse dichters Kavafis en Seferis waren belangrijk voor de introductie van dit poëtisch oeuvre. Voor de poëzie in het algemeen waren zij jarenlang een goede gids met de Poëziescheurkalender uitgegeven door Meulenhoff. Hun selectie getuigde van een brede belezenheid en gevoel voor kwaliteit. Ook bezorgden zij in 2005 een nieuwe editie van de Spiegel van de moderne Nederlandse en Vlaamse dichtkunst.

De poëzie van Hans Warren is geboren uit de tweeklank van de elementen land en water, zo bepalend voor de halve archipel Zeeland, waar beide elkaar steeds lijken te verdringen. De gedichten van Warren, de melodische harmonie waarmee hij de natuur beschrijft, zijn klassiek te noemen. De poëzie van de hem opvolgende dichters, Jacques Hamelink (1939) en Peter Simpelaar (1948), zijn anders van karakter en zouden mythisch bij de één en rapsodisch bij de ander genoemd kunnen worden. Bij Hamelink het avontuur van zee, kust en land als een eeuwige schepping maar ook als dreiging. Bij Simpelaar het wijde land, de jongensdromen, in tegenstellingen samenvallend tot één kosmisch thema met brede fantasie geëtaleerd. Ik schreef daar al op deze plaats over. Mijn kleine Zeeuwse canon wijkt wat af van die van Rogier de Jong, die aandacht vroeg voor J.C. van Schagen, Jacques Hamelink en voor de gedichten van Hans Verhagen.

Zeeland is een geheel waar de eenling zijn gevoel kan vermengen met de wijde omgeving, die een antwoord in tonen geeft. Vogelkreten, het ruisen van de wind, die soms onrust vertolken, maar ook de verwachting kunnen vervullen, zoals in het gedicht Opstekende wind uit zijn eerste bundel Pastorale van 1946.

Opstekende wind

Van verre kwam de wind over het water.
Het ruisen zwol vanuit de scheldemond,
gras deinde glanzend weg en zon verstrooide
zijn zilveren scherven in het rond
over het dungrijs rimpelend water.
De luiken gingen klappen op de bries,
de meeuw droeg steviger zijn ranke wieken,
het murmelend ruisen van het water wies.
En waziger werd nog de horizon,
de zon schoof weg achter een wolkendam.
Je losgewaaide haren waren wit
van licht en langs de palenschoeiing kwam
de vloed nog luider klotsend golven.
Je werd heel stil toen ik je tot me trok.
We keken vissen na die stoeiden in het water,
als spoelen schietend uit het woelen van de golven.

 

Warren wist veel van vogels. Hij schreef artikelen en vertaalde goed gelezen boeken over deze bewoners van de natuur. Maar zijn poëzie gaat niet in op de onderscheiden eigenschappen. De natuur is het fond, de altijd aanwezige achtergrond van het menselijk bestaan. Ad den Besten (1923-2015), criticus, dichter en belangrijk uitgever van de nieuwe poëzie, in de serie De Windroos vanaf 1950 en later in de reeks Seismogram, onderzocht de zich na de oorlog aandienende dichters in zijn studie Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de naoorlogse dichtersgeneratie. Hij stelde meteen vast dat gedichten over de natuur niet meer in tel waren bij de nieuwe dichters, omdat ze meer gericht waren op een eigen zielswerkelijkheid en dat door hen de natuur als verdacht ouderwets ‘impressionistisch’ werd gezien, een vooroordeel dat den Besten ook bij zichzelf herkende.

Maar bij Warren is de natuur geen plaatje. ‘Een enkele maal komt het voor dat een kunstenaar zo dwingend een landschap voor ons weet op te roepen, dat wij met dat landschap evenzeer vertrouwd raken als met hemzelf.’ Den Besten realiseerde zich dat het ontbreken van aandacht voor de natuurlijke omgeving een verlies was. De beleving van de omgeving verbonden met het ik was zinvol. Hij gebruikte hiervoor een klassiek beeld: Warren is ‘een Griekse god in het Zeeuwse landschap.’ In de zin dat het begin van het leven en het einde daarvan, lente en winter, vroeger werden beleefd als één van het ongedeelde wezen dat goddelijk was. Toch is Warren naar mijn idee niet een dichter die de omgeving zo weergeeft, dat je er met huid en haar in opgaat, zoals bij Leo Herberghs, Kees Ouwens of bij Herman ter Balkt. Wel is het een zuiver luisteren naar de stroming van de natuur, die de mens ondergaat als in de ban van land en zee. Het is de stilte van de wenteling van de seizoenen. Dit gevoel wordt mooi weergegeven in het gedicht Octoberstilte, ook uit zijn eerste bundel.

Octoberstilte

De kraaien wiekend golvend
door het ijle najaarsblauw.
Een vogeltrek stroomt onder
de stille zonnedauw.

Bomen en land zijn kleurloos
eindeloos uitgestrekt.
De hemel glanst met wolken
waarom een nevel trekt.

Op koele wind die aarzelend
door het bruine riet vertelt
komen al mijn verlangens
naar jou door het wijde veld.

 

 

Bronnen:
Hans Warren, verzamelde gedichten 1941-1971, Bert Bakker, Den Haag, 1972
Ad den Besten, Stroomgebied. Een inleiding tot de poëzie van de naoorlogse dichtersgeneratie. Uitgeversmaatschappij Holland, Amsterdam 1954, p.179-183, DBNL, 2024
Hans Warren, Wikipedia, 2024

 

 

     Andere berichten

Udite, selve mie dolce parole *

door Hans Franse   De opname die Rafaël Pichon met zijn ‘Pygmalion’ maakte van de Mariavespers van Claudio Monteverdi bracht mij in...

Het lichaam van de poëzie

Het lichaam van de poëzie

door Rogier de Jong   De Poëzieweek 2025, die duurde van 30 januari tot en met 5 februari, had als thema ‘lijfelijkheid’ en als motto...

Terug naar roerige tijden

- door Janine Jongsma - Vanaf 2008 was ik als beginnende dichter iedere dag te vinden op de toen bekende poëziesites. Ik las het liefst...