‘Poëzie is communicatie.’
door Alja Spaan
Renaat Ramon is dichter, essayist en beeldend kunstenaar. Hij was redacteur van Betoel, Radar en Diagones, medewerker aan Poëziekrant, IZ (NL), Ode (PT) en Maintenant (NY). Publiceerde zijn eerste gedichtenbundel, Oogseizoen, in 1976. Zijn meest recente bundel is Visum, 2024.
‘Als men over mijn vader zei: ‘Het is een artiest’ werd bedoeld: hij is een uitstekende vakman met een goede smaak.
Als men dat over mij zei, nog voor ik artistiek iets gepresteerd had, was het negatief bedoeld of goedmoedig: je moet hem dat (deze of gene fout of hebbelijkheid) niet kwalijk nemen, ’t is een artiest.
Auteur en artiest wou ik worden zohaast ik kon lezen.
Dat je artiest bent moet je bewijzen en daar ben ik mee begonnen in 1961 met een tentoonstelling in de Bank van Brussel St. Michiels (Brugge) waar tekeningen, groene schilderijen, sculpturen en een salontafel te zien was. Dat laatste was meteen verkocht.
Datzelfde jaar exposeerde ik ook in Haarlem waar ik een tijd heb gewoond, en ook in Amsterdam.
Hoewel mijn eerste schilderijen op de zolder van mijn ouderlijk huis ontstonden, ben ik dus geen zolderartiest geworden. Mijn gamma creatieve activiteiten was en is zeer uitgebreid: sculpturen, schilderijen en grafiek, meubel- en juweelontwerpen, architectuurprojecten. Vanaf 1985 constructivistische installaties en sneeuwsculpturen in Frankrijk, Finland, Canada, USA. Tekende in 1987 een ontwerp voor het Museumplein in Amsterdam. Monumentale sculpturen o.m.: ‘Trap van staal en wolken’ voor de Provincie West-Vlaanderen, Emelgem 1997; ‘Octogon’ voor een rotonde in Brugge, 1998; ‘Hommage aan Alfred Oost’ voor het Alfred Ostplein in Zwijndrecht; ‘Equinox’ voor Koekelare, 2000 en ‘Monument voor baron Auguste de Maere d’Aertrycke’ in Zeebrugge, 2004. Ontwierp ‘Genesis b’ voor het Groeninge Museum en ‘Cirkelkwadratuur’ voor het Museum van Volkskunde, beide te Brugge, 2002.
Aan de schrijverij heb ik menig pen en potlood versleten. Vorm & Visie wordt soms mijn levenswerk genoemd; voor anderen is dat Borgtocht, mijn verzamelde gedichten.
Mijn leven mag dan verzameld zijn, het is nog niet voltooid.’
In de recensie van je bundel Visum zegt Tom Veys dat je de lezer aan het denken zet. Je bent op een bijzondere manier maatschappijkritisch, niet dwingend maar met een interessante benadering. In hoeverre moet je als kunstenaar, als dichter, het goede voorbeeld geven?
Een kunstenaar is geen leraar, geen moralist. Er is niets tegen het l’art pour l’art principe, maar bepaalde omstandigheden kunnen wel een kritische houding vragen, en engagement.
Geometrische abstractie leent zich daar uiteraard niet voor; poëzie die pamflet wordt houdt op poëzie te zijn. Vroeger was het prestige van poëzie groter en de maatschappelijke impact aanzienlijker.
Denk je aan de lezer, het publiek, als je met kunst en poëzie bezig bent?
Als ik ontwerp of dicht denk ik niet aan een publiek, behalve als het om een opdracht gaat – dan houd ik uiteraard rekening met de bestemming van het werk – zonder overigens concessies te doen aan mijn vormprincipes.
Hoe verhoudt je werk zich tot de huidige tijd? Heeft het licht en donker dat in je bundel ‘interessante invalshoeken’ zijn te maken met jouzelf?
Ik loop nooit rond met een GSM of andere toestellen. Ik houd mijn ogen en mijn oren vrij, open: ik blijf ‘ter beschikking’ om de diverse facetten van de realiteit te ervaren.
Wat mij opvalt of aangrijpt krijgt (soms) neerslag in mijn werk. En ik acht ook de stelling van E.A. Poe: de echte literaire kwaliteiten zijn de ironie en het bizarre.
Er wordt zelfs een verband gesuggereerd met de versregel van Lucebert, ‘alles van waarde is weerloos’. Kan kunst, kan poëzie ons troosten?
Inderdaad, alles van waarde is kwetsbaar, weerloos. Kunst kan zich niet verdedigen.
Maar kunst verdedigt de mens.
De recensent merkt plaatsen op waar je bewust extra spaties aangeeft daar waar een leesteken zou kunnen staan, een perfecte combinatie van woord- en beeldkunstenaar. Is alles bedacht? Speelt er wel eens toeval mee in je werk?
Een recensent die uit zijn ogen kijkt!
Een kunstwerk, een gedicht kan ontstaan door iets wat je toevallig ziet. Toevallig?
Je ziet iets doordat je je ogen open hebt, alert bent.
Constructivist zijnde, herleid ik het waargenomene mathematisch (spontaan?) tot essentiële vorm. Dat komt inderdaad ook in de typografie van mijn gedichten tot uiting.
Niet iedereen merkt dergelijke details op. Die trouwens geen details zijn, maar functionele chiffres. Er kan wel eens een ‘gelukkig toeval’ zijn, maar je moet niets aan het toeval overlaten.
En is dat bedenken niet ook een houvast voor jezelf?
Kunstwerken zijn constructies. Ze ontstaan door maten, vormen, kleuren, woorden te ordenen. Je leeft van de spanning tussen orde en vrijheid.
Het essay van Delmotte in het tweede deel van je bundel heeft als fantastische titel Geen middelen van bestaan en ook geen reden. Eigenlijk zou dat essay het interview bij uitstek kunnen zijn. Heb je behoefte aan die duiding van je werk en jezelf? Spreekt niet alles voor zich?
Dat je werk geduid wordt, betekent dat het gelezen wordt.
‘Duiding’ kan heel boeiend zijn. Maar er hoeft niet geduid te worden.
Simon Vestdijk heeft over de betekenis van een gedicht gezegd: toen ik het schreef wist ik wat het betekende, nu weet ik het niet meer. En: een dichter die na tien of twintig jaar nog weet wat hij met een bepaald gedicht heeft bedoeld, is geen dichter.
En is het ooit klaar?
Zolang er ideeën komen komen er vormen.
‘Een vorser, een uitpluizer’ ben je, zegt Delmotte. Hetgeen zich ook in je boek Vorm & Visie (2014) openbaarde. Waar komt die behoefte vandaan?
Al vroeg had ik belangstelling voor geschiedenis. Mijn vader had die ook.
Kunstgeschiedenis – een boeiender discipline is er wellicht niet.
In de Brugse Rijksmiddelbare school was mijn leraar geschiedenis mijn bloedverwant, Frans Ramon, alias F.R. Boschvogel, de auteur van vooral historische romans. Hij gaf geen les, hij kwam in de klas, zei ‘dag jongens’ en begon te vertellen over het onderwerp dat het programma voorschreef. Kritisch en vaak met een link naar de actualiteit.
Opzoeken en onderzoeken in archieven en bibliotheken zijn bezigheden die mij van oudsher boeien. Aan Geschreven tijd. Literaire en semi-literaire tijdschriften in West-Vlaanderen 1805-2005 en Vorm & Visie. Geschiedenis van de concrete en visuele poëzie in Nederland en Vlaanderen die veel recherche hebben gevergd, heb ik zeer graag gewerkt.
Volgens Delmotte ligt ‘de waarde van je gedichten in hun weerbaarheid.’ Hoe staat dat tegenover die versregel van Lucebert die de recensent eerder naar voren bracht?
De stelling dat alles van waarde weerloos is, heeft Lucebert niet belet een minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia te schrijven, waarvan de laatste strofe luidt:
ik ben de bruidegom zoete boeroeboedoer
hoeveel wreekt de bruidegom de bruid
als op java plassen bloed zij stuiptrekt
uitbuiters hun buit haar ogen oesters inslaan en uitzuigen?
en de school der poëzie met als aanvang:
ik ben geen lieflijke dichter
ik ben de schielijke oplichter
der liefde, zie onder haar de haat
en daarop een kaaklende daad.
Het eerste gedicht dat ik publiceerde bleek programmatisch te zijn:
De wil tot vorm
is de katalysator
tussen chaos
en beeld.
Versterkt verlangen
vormt een teken
tot tegenpool
van de tauromachie.
Het essay van Delmotte is van een grote meerwaarde in deze bundel. Hoe belangrijk is voor jou samenwerking met derden?
‘Werken’ doe je alleen. Samen organiseren, exposeren, optreden, is vaak een aangenaam en boeiend bedrijf.
Het knappe essay van Alain Delmotte verscheen eerder als monografie in de reeks VWS-Cahiers, jg. 34, nr. 6, 1999. Daar ik intussen inderdaad een en ander gepubliceerd heb, heeft hij zijn tekst voor deze uitgave bijgewerkt.
Kun je iets vertellen over het eerste gedicht dat je trof? En wanneer de poëzie bij het beeld kwam?
De eerste dichter die ik te horen kreeg was Gezelle. Dat was in de gemeentelijke jongensschool in een randgemeente van Brugge. Heel christelijk: ’t Kruiske en dan iets vrolijker: Boerke Naas. Ik was meteen geboeid. Ik ken beide nog altijd ‘par coeur’.
Later kwamen Vondel, Hooft, Marsman, Engelman – ook van hen kan ik wel iets citeren. En dan, natuurlijk Jan van der Hoeven; voor de door het Poëziecentrum uitgegeven reeks Dichter van Nu heb ik zijn anthologie verzorgd.
Op je website staat een prachtig citaat van Herman Leenders, ‘Renaat Ramon slaagt erin om ruimte te snijden’. Is erkenning en waardering belangrijk?
Pindaros schreef dat een goede naam het beste is wat je kan bezitten.
Een kunstenaar moet ‘naam’ hebben – desnoods een slechte.
Als hij een naam heeft, heeft hij publiek.
Poëzie is communicatie.
In een recensie van de bundel Draagvlak en vizier, zegt Hans Puper op Meander ‘in een goed humeur te komen door het robuuste, ritmische en heldere taalgebruik’ van jou. We hebben je kortom nodig in deze barre tijden. Waar ben je nu mee bezig?
De quote van Hans Puper is een deugddoend compliment, zegt dat mijn werk toch een zekere impact heeft, meer is dan een strikt egocentrische (en zeer boeiende) bezigheid.
Opstand der zinnen, een bundel woordpoëzie heb ik ter publicatie ingeleverd; Modus, iconische poëzie, is ook voltooid, maar breidt nog uit …
Er zijn ook een paar sculpturen in de maak.
Drie gedichten
–
In dit landschap
ligt een drukfout
–
witte wind
heeft veel bloemen
uitgewist
–
achter de coulissen
wachten beelden
op een teken
wachten schaduwen
op een stift.
–
uit Draagvlak en vizier (2016)
–
De dagen een kleur geven
zoals de klinkers.
–
Maandag rood
een wolk van Mondriaan.
–
Dinsdag inktzwart
heiligen van Zurbaran.
–
Woensdag baden
in brandverf en blauw.
–
Donderdag
okerdag.
–
Vrijdag landschap
in de lente.
–
Zaterdag landschap
in de sneeuw.
–
Zondag alle kleuren
van de regenboog.
–
uit Visum (2024)
–
je loopt langs het licht
je ziet dat schaduw
maar één dimensie heeft
–
met kleurloze oogopslag
is nog een laatste kwartier te zien
de laatste vale maan
–
rakelings vallen sterren
demonen tekenen hiërogliefen
aan het firmament
–
de hemel is bloot
goden in hun vele lagen licht
zijn sprakeloos<
–
uit Opstand der zinnen, te verschijnen dit jaar
–