LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Klassieker 288 : Pierre Kemp – Vallende ster

15 feb, 2025
door Jan Buijsse

Meander Klassieker 288

Jan Buijsse bespreekt het gedicht ‘Vallende ster’ (1920) – ondertussen meer dan honderd jaar oud – van Pierre Kemp (1887 – 1967). In 1920 was in het toen nog zo gewone nachtelijk duister de Melkweg helder zichtbaar. Het is een prachtige avond en kunstenaars, wetenschappers en filosofen hebben zo hun eigen fantasietjes over die sterren, weet Pierre Kemp maar hij heeft geluk, hij ziet een vallende ster en verrast ons.


VALLENDE STER


De straten van den hemel zijn met sterren geplaveid en al zijn
huizen zijn gesloten en donker.
Alle gerucht is verstomd en elke beweging verstold in haar
laatste gebaar.
Over de eeuwigheid van de diepte welft de eeuwigheid van de
hoogte en de denkers van de eeuwigheid van de diepte
peinzen, of de eeuwigheid van de hoogte, de eeuwigheid van
de diepte is en de wijzen van de eeuwigheid van de hoogte,
of de eeuwigheid van de diepte, niet de eeuwigheid van de hoogte is.
Wat is de vloer en wat is het dak en wie is de dichter, die zich
daar over bekommert?
Ik wandel in de stilte van den nacht en over den sterrengepla-
veiden hemel schiet een schielijk licht.
Is er een gouden pan van het dak of een gouden tegel uit
den vloer losgeraakt?
Wat deert het mij?
Ik heb alleen, héél even, een lichtzinnig meisje met een
schitterend gezichtje en een dun gouden kleedje, lokkend
over de nachtstraat zien dwalen.


Pierre Kemp (1886 – 1967)

uit: het tijdschrift Het getij, 5de jaargang, 1920

Analyse

Was ‘Vallende ster’ opgenomen in deel 3 van Pierre Kemps Verzameld werk (1976), het gedicht zou in de afdeling ‘Juvenilia’ gestaan hebben. Maar zo juveniel is Kemp in 1920 al niet meer – geboren in 1886 – als het verschijnt in de vijfde jaargang van Het getij. Het ‘maandschrift voor jongeren’, dat dan weer wel. Jong is een rekbaar begrip. Met Stabielen en passanten uit 1934 zal Kemp voor de tweede maal debuteren, zo wordt wel gezegd en deel 1 van Verzameld werk begint daar ook mee.(1) ‘Vallende ster’ is nooit gebundeld in een uitgave van Kemps poëzie – wat eigenlijk wel als een gemis gezien kan worden –, maar wel in Dan Dada doe uw werk! Avant-gardistische poëzie uit de Lage Landen.(2) Opvallend, want zo avant-gardistisch is dit gedicht niet. Het criterium van de samenstellers is: formeel afwijkend van traditioneel rijmende poëzie en daarin wijkt het wel af binnen Kemps werk, dat in de jaren 1910 en daarna sterk rijmend is (en vaak met een religieuze inslag).

Misschien kan op het eerste gezicht de vorm enigszins avant-gardistisch genoemd worden, maar anderzijds is die ook wel begrijpelijk: het gedicht bestaat uit een achttal mededelingen, zinnen, en die worden sterk onderscheiden door inspringing van de regel, niets bijzonders eigenlijk.(3) Daarbinnen valt het gedicht uiteen in twee delen. De overgang is precies in het midden, namelijk in het midden van de nevenschikkende zin ‘Wat is de vloer en wat is het dak en wie is de dichter, die zich/ daar over bekommert?’ Het eerste deel van die zin verwijst naar de eerdere zinnen, het tweede deel leidt de volgende in. Een overzichtelijke compositie dus. De eerste twee mededelingen zijn in hun parallelle opbouw bijna expressionistisch duidelijk in hun kortheid. In 1920 was in het toen nog zo gewone nachtelijk duister de Melkweg helder zichtbaar. Van zien in de eerste regels gaat het gedicht over in geluid – of beter: het ontbreken ervan – en beweging – en ook die is er niet. Vallen in regel 2 de beschrijvende woorden ‘gesloten’ en ‘donker’ op door de meest gesloten letter die er is, de o, die letter wordt herhaald in de assonantie van de allitererende woorden ‘verstomd’ en ‘verstold’, de twee naar hun overgangsbetekenis enig juiste, omsloten door het paar ‘gerucht’ en ‘gebaar’.

De derde zin zet de stille en donkere nacht in een welhaast filosofisch verband. Maar wel doordrenkt van ironie. Het is inderdaad zo: als denkers en wijzen eenmaal ergens over gaan nadenken, komen ze er ook niet meteen uit, telkens de twee kanten van een zaak wegend. Na de theatrale samenvatting van de eerste regels door de dichter kunnen de filosofen hun gang gaan. Maar gelukkig brengt diezelfde dichter daarna het probleem tot overzichtelijke proporties terug: ‘Wat is de vloer en wat is het dak’? En hij stelt zich aan de lezer voor: deel twee van het gedicht vangt aan.

Hij maakt gewoon een nachtelijke wandeling en zie, er valt een ster. Schielijk schietend natuurlijk, want zo zegt een dichter dat, niet alleen de klanken ook de vlugge betekenis neerzettend. Wel nadat hij de situatie nog eens had beschreven in de allitererende st van ‘stilte’ (hier) en ‘sterrengeplaveiden’ (daar). En dan die vraag waarmee hij alles dichterlijk verwoordt, maar wel met de nogal grofstoffelijke pan en tegel, zij het van goud. Nee, hij ziet iets heel anders: een lichtzinnig meisje met een schitterend gezichtje en een dun gouden kleedje – vooral dat laatste –, want dichters zien de werkelijkheid nu eenmaal dweperiger dan gewone stervelingen. Die zien een verbrandend steentje in de dampkring, hoe triviaal. Let daarbij ook op de dubbele betekenis van ‘lichtzinnig’ en de letterlijke betekenis van ‘schitterend’. Ja, zij lokt, met dat ‘dun gouden kleedje’, maar daar zijn dichters dan ook gevoelig voor. Dát deert hem eigenlijk toch wel, moet de lezer concluderen. ‘Nachtstraat’ tenslotte komt als samenstelling in literatuur van de eerste jaren van de twintigste eeuw wel vaker voor.(4) Hier is het wel een hemelse, alhoewel … (want ja, vallende sterren en heimelijke wensen gaan weleens samen).

Tussen 1915 en 1923 werkt Pierre Kemp aan zijn eigen ‘Divina commedia’, onder de titel De tocht. Het worden meer dan veertig getypte pagina’s, maar tot een echte voltooiing, laat staan publicatie, komt het nooit. Voor ons zijn vijf regels eruit van belang:

Er viel een ster, gelijk een appel schuin
valt door den boom, geluidloos neer op het perk.
Een donker licht scheen, waar zij, diep in het zwerk,
begon haar kort bestaan van lijnige vlam,
die in de dampkring om te sterven kwam.(5)

Hier is het ‘schielijk licht’ ‘een lijnige vlam’, een treffende beschrijving van een vallende ster, met die actieve woordvorming van zelfstandig naamwoord naar bijvoeglijk naamwoord, maar wel een in de prozaïsche omgeving van dampkring en eindigheid. Nee, dan toch maar dat dun gouden kleedje.

Eigenlijk is ‘Vallende ster’ geen ingewikkeld gedicht, een ster valt en wat denkt iemand daarbij, maar het blinkt wel geraffineerd uit in het associatieve parlando. Beelden, woorden roepen intuïtief gelijkaardige varianten op, vorm, klank en betekenis spelen daarbij een belangrijke rol. In dit gedicht zijn het de vele voorbeelden van alliteratie en assonantie. Het is ook bij uitstek een gedicht om hardop te lezen – en trek je daarbij nu eens niets aan van regeleindes, dat zijn maar sta-in-de-wegs. Was het papier nu maar breed genoeg om alle zinnen als een ‘lijnige’ regel af te drukken. Natuurlijk kunnen we gissen naar Kemps werkwijze, dichten is ook werken, maar het is zeer wel mogelijk dat allereerst de laatste zin in enigerlei vorm, niet per se deze, aanwezig was, of de ‘Ik wandel’-zin. Tegelijk zijn regels van Baudelaire niet voor niets het motto bij ‘Geuren, kleuren, klanken’, een kort opstel van Pierre Kemp uit 1957, waarin hij wat uitweidt over zijn eerste poëzie: ‘Les parfums, les couleurs et les sons se répondent’.(6) Is associatie trouwens niet het kernelement van poëzie?

Jan Buijsse

 

_______________
Voetnoten

(1) De titels van de eerste bundels vanaf 1934 vormen prachtige tegenstellingen: na Stabielen en passanten, Fugitieven en constanten (1938), samen een zo leuk rijmende kruisstelling; Transitieven en immobielen (1940) sluit erop aan en zal zelf weer met Phototropen en noctophielen (1947) rijmen, maar die twee hebben verder qua titel weinig met elkaar te maken.
(2) In 2014 samengesteld door Hubert van den Berg & Geert Buelens.
(3) In de originele publicatie in Het getij is het juist andersom: het begin van de zin springt in, de rest van de zin niet. Verder zijn er nog twee kleine verschillen. Voor het gedicht maakt dit verder niet uit. Het hier gebruikte model is dus een ingreep van de samenstellers van Dan Dada doe uw werk!
(4) Op een enkele uitzondering na zijn alle vindplaatsen van het woord in Delpher van voor 1940.
(5) Zie Norbert de Vries, ‘De Tocht. Over Pierre Kemp’ (https://fleursdumal.nl/mag/norbert-de-vries-de-tocht-over-pierre-kemp). Ook Wiel Kusters, Pierre Kemp. Een leven, 246-253.
(6) Verzameld werk 3, 1064. Uit ‘Correspondances’: ‘Comme de longs échos qui de loin se confondent/ Dans une ténébreuse et profonde unité,/ Vaste comme la nuit et comme la clarté,/ Les parfums, les couleurs et les sons se répondent.’

 

Meander Klassiekers

In deze rubriek bespreken we elke maand een bijzonder gedicht, dat de tand des tijds heeft doorstaan. Of zal doorstaan. Sinds 2000 zijn in deze reeks ruim 200 analyses verschenen. Klik hier voor recente klassiekers, en hier voor een overzicht van de klassiekers vanaf 2000 – heden.

Reageren op deze bespreking?

Neem contact op met de redactie: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)

Zelf een bijdrage leveren?

Mocht u zelf ideeën hebben voor een bespreking, neem dan tijdig contact met ons op: Xklassiekers@meandermagazine.nlX (verwijder de hoofdletters X uit dit adres)

Joost Dancet, redacteur Meander Klassiekers

     Andere berichten