door Hans Franse
Anna en Maria waren de dochters van Roemer Visscher (1547-1620), een koopman in het snelgroeiende Amsterdam. Hij dichtte ook zelf, maar zijn werk was niet groots. Toen hij grote financiële schade leed door een ongeluk met een schip op de rede van Texel noemde hij zijn tweede dochter Maria Tesselschade, als een vermaning dat dingen konden veranderen. Hij woonde in een groot huis aan de Gelderse Kade (het saligh Roemers’huys) waarin vele kunstenaars uit die dagen, verenigd in cultuurmotor de Rederijkserskamer de Eglentier, welkom waren. Zoals Vondel schreef:…’wiens vloer betreden word, wiens drempel is gesleten/Van schilders, van kunstenaers, van Sanghers, van Poëten’.
Roemer Visscher behoorde tot die invloedrijke overgangsfiguren die het culturele klimaat van Amsterdam vorm gaven, dat zich in die tijd ontwikkelde en een Atheneum Illustre en de eerste echte schouwburg, naar een Italiaans model opleverde (het nog bestaande Teatro Olimpico in Vicensa was het voorbeeld).
Zijn dochters kregen een uitzonderlijke opvoeding.”sy connen seer fray musyque’, schilderen, in glas snijden ofte graveren, refereijnen maken, emblemata te inventeren, alderley manufacturen van borduren..’ en, hoe bijzonder, ‘..oock goet swemmen, en het sich geleert hebben in haer vaders tuyn, alwaer een grachte met water was extra urbem’.Ze spraken ook meerdere talen. Het ligt voor de hand dat de jonge Hooft, lid en later leider van de Rederijkerskamer bij de Visschers thuiskwam en bevriend raakte met beide dochters.
Anna werd vergeleken met de internationale geleerde Anna-Maria Schuurman, ze was serieus, intelligent en wars van de ‘beau monde’, ze was door en door Hollands, had zich na haar huwelijk teruggetrokken in Zijpe, door P.C. Hooft als een graf betiteld: hij schreef voor haar een geestig ‘grafschrift’. Ze schreef perfecte sonnetten. Zij werd katholiek, wat geen afbreuk deed aan haar roem, want door al haar contacten en correspondentie met kunstenaars en geleerden werd zij misschien wel de meest gezaghebbende vrouw van Holland. Ze kwam niet veel in het joyeuze gezelschap van Hooft maar schreef poëzie voor Jacob Cats; de wereld van P.C. Hooft was een andere. Huygens die Tesselschade uitnodigde bij hem in Den Haag te logeren vroeg haar uitdrukkelijk Anna niet mee te nemen.
Maria Tesselschade bracht de poëzie en muziek op het Muiderslot, ze schreef ook Petrarchistische sonnetten, Hooft leerde haar ook Italiaans. Ze trouwde met de handelende zeekapitein Crombalgh en vestigde zich in Alkmaar. Haar geest bleef levendig nadat ze weduwe was geworden, toen trad ze minder naar buiten. Zelfs het feit dat ook zij tot de katholieke kerk toetrad leverde wel forse, van de kant van Huygens zelfs gemene kritiek op, maar de vriendschap bleef hecht en innig. Er is geen mooiere troostbrief dan die van Tesselschade aan Hooft na het overlijden van zijn eerste vrouw Christina van Erp en zijn drie kinderen. Het antwoord dat hij schreef getuigt van een groot vertrouwen in Maria. Beide brieven behoren tot de epistolaire meesterwerken, die iedereen zou moeten lezen, evenals de vele zeer elegante briefjes die Hooft haar deed toekomen.
Als hij later, als Drost te Muiden, in de zomer op het sombere Muiderslot, als de pruimen en de aardbeien rijp waren zijn vrienden uitnodigde voor een gezellig verblijf was daar altijd ‘Tesseltjen’ bij. Hij nodigde haar elegant uit vaak met haar vriendin Francisca Duarte: ‘De prujmen beginnen al teffens op een bodt, te rijpen en te roepen Tesseltje, Tesseltjes mondtje. Ettelijke deuntjes van Belusar (1) en andere roepen daer tegen aen, Tesseltjen, Tesseltjes keeltje, daer zij gejrne van gezongen waeren en wenschten wel dat u U.E. Joffre Francisca te hulpe meebraght….Wij verwachten u o het spoedigste met U.E dochter ende juffrouw Duarte…. ‘.
Beiden zongen als nachtegalen, het ‘clavecijn werd geroerd’, soms kwam Dirck Sweelinck mee, de zoon van Jan Pietersz., de muziekleraar van Christina van Erp, de eerste vrouw van Hooft, en ongetwijfeld zal Huygens, die niet altijd kon komen door zijn drukke werk als secretaris van Frederik Hendrik, haar begeleid hebben op de luit. Misschien heeft Maria zelfs zijn madrigalen gezongen.
Hooft woonde ‘s winters in Amsterdam aan de Keizersgracht en participeerde volledig in het culturele leven van de stad. Hij gaf ook leiding aan de Eglentier en probeerde tot grotere verbanden te komen. Hij had daar ook contacten met Vondel, die zeer opzag tegen Hooft. Hoewel er hartelijke brieven zijn gewisseld, bekoelde de vriendschap tussen de aristocratische stoïcijn Hooft en de overal snel op reagerende politieke stadsdichter van Amsterdam, de middenstander Vondel. Toen Hoofts ijveren voor een schouwburg in 1638 werd bekroond had hij de hoop gehad dat zijn stuk Geraerd van Velsen opgevoerd zou worden; het werd echter Vondels Gijsbrecht van Aemstel, wat Hooft teleurgesteld zal hebben. Hij waardeerde ook Vondels poëzie niet zo. Had hij moeite met de afwijzing?
De ‘Muiderkring’ bestond uit informele bijeenkomsten, logeerpartijtjes. Als Hooft ‘s zomers in het Muiderslot verbleef zal hij zijn culturele activiteiten en zijn vrienden gemist hebben; hij nodigde ze daarom uit voor gezellige bijeenkomsten waarbij iedereen een inbreng had. Hoofts tweede vrouw, de Brabantse Eleonora Hellemans Bartolotti was een Bourgondische gastvrouw. Tesselschade schitterde er. Uit Hoofts biografie van dr. van Tricht: ‘…Zij was Hoofts tegenspeelster in het spel van geest en hart, dat die niet in woorden uit te drukken sfeer bepaalde: muzisch en spiritueel tegelijk, vrolijk zonder frivoliteit, geestig zonder scherpte….voor de gelukkige deelgenoten vol zonnige bekoring. Onhollandse, romaanse gratie en levenskunst.’ Zij was de renaissancevrouw zoals Hooft en Huygens renaissancemannen waren.
Na de dood van haar man dongen de weduwnaars Barlaeus en Huygens, naar haar hand. Volgens Barlaeus was ‘deze Vrouwe een wonder en het volmaakste werk der Goden’. Hooft had haar gestimuleerd met Barlaeus in zee te gaan: ‘Faites avec les fleurs, renaistre les amours’ (2). De brief die zij Hooft schreef, geeft blijk van hun vertrouwelijke band en haar onafhankelijkheid: zij bleek doof voor zijn aanzoek en voegde in haar antwoord achter het Franse vers toe: ‘…de la poesie’. Ze schreef: ‘al kosten (3) sij noch so pluym strycken, ick salse wel van mijn bedt houden: laetse haer met mindre veeren behelpen als Adelaers geselschap. E dal modo gentil non mi disciolsi mai.’ (4)
afbeeldingen:
Muiderslot © Literatuurgeschiedenis
Anna © Wikipedia
Maria © Wikipedia
–