LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Lieve Desmet

17 apr, 2025

‘Poëzie gaf me de taal die ik nodig had’

door Alja Spaan

 

Lieve Desmet (1959) groeide op in Menen, woont in Leuven. Ze debuteerde met de bundel Een kat in een vreemd pakhuis, Vita, Amsterdam 1993. In 2003 verscheen De bedauwde ruimte, in 2019 In de maat van de zee. In 2024 verscheen haar vierde bundel: In de wind staan.
Ze publiceerde in diverse tijdschriften waaronder: De Brakke hond, Lust en Gratie, Deus ex Machina en Het Liegend Konijn. Op Wereldpoëziedag werd bekend dat ze in de bloemlezing De 44, zit, de beste gedichten van de Herman De Coninck prijs.
Ze is beheerraadslid en actief voor het Huis van de Dichter (Watou). Als dichter is ze ook actief in Soul Répair Cafés en voor De eenzame Uitvaart in Leuven.

foto © Lieve Snellings


Je bundel In de wind staan is goed ontvangen, Lieve. Interviews in de bibliotheek, las ik, en een mooie recensie op Meander. Het is je vierde bundel, waarom zit er zoveel tijd tussen je bundels?

Gedurende mijn beroepsleven nam ik verschillende geëngageerde taken op mij. Dit werk vergde veel tijd en energie. De eerste 20 jaar was ik aan de slag met vrouwen die slachtoffer waren van geweld door hun partner. Daarna ben ik overgestapt naar het onderwijs. Opnieuw inwerken vroeg veel inspanning. Op mijn veertigste heb ik zes jaar de muziekschool weer opgezocht en Saxofoon leren spelen. Sporten en reizen ben ik ook altijd gretig blijven doen. Poëzie kwam dan meer op de achtergrond, al is het schrijven en de poëzie altijd een deel van mij gebleven en heeft de poëzie (mijn eerste liefde) mij nooit losgelaten. Het faillissement van mijn eerste uitgeverij in Nederland heeft ook impact gehad.

Kun je iets vertellen over het schrijfproces?
Wat het schrijven betreft, heb ik geen vast stramien. In het leven staan, contacten met mensen, de vinger aan de pols houden naar mens en maatschappij toe…wat me ontroert/beroert, zet me aan tot schrijven. Wat me invalt schrijf ik her en der op. Daarna neem ik de tijd om die notities te verwerken. Soms komt er ’s nachts ineens iets bij me op, vaak gaat dit gepaard met een specifiek gevoel. Het is dan een kwestie van meteen opstaan en het vastleggen, want anders ben ik het ’s ochtends zeker weer kwijt.

Tijd uittrekken en plannen voor de uitwerking en afwerking is belangrijk en hiervoor het hoofd vrij hebben. Rust rondom. Door de Eenzame Uitvaart heb ik gemerkt dat ik goed kan werken onder tijdsdruk en in opdracht. Ik zit tussen het moment dat de opdracht binnenkomt tot de uitvaart in een cocon van opperste concentratie. De poëzie komt dan geheel op het voorplan. Dit werkt voor mij. Dit merkte ik ook bij opdrachten zoals voor de tentoonstelling ‘Rodin, Meunier en Minne’ museum M in Leuven of bij andere opdrachten tot het schrijven van gedichten bij het werk van andere kunstenaars, of bij actuele gebeurtenissen, zoals bij de dood van Sanda Dia in Leuven. Hij was de student die bij een uit de hand gelopen studentendoop op een afschuwelijke manier de dood werd ingejaagd.

De afgelopen jaren heb ik intensiever samengewerkt in feedbackgroepen, bestaande uit kleine kringen van bevriende dichters. Voor mijn laatste bundel heb ik bovendien een externe redacteur ingeschakeld, aangezien er helaas weinig tot geen redactie wordt geboden door mijn huidige uitgeverij.

Wat betekent deze nieuwe bundel voor jou?
Ik ben erg tevreden over mijn laatste bundel, die overal goed ontvangen wordt. Ik heb veel aandacht besteed aan de opbouw en de indeling, en ben ook blij met de vormgeving en de cover: een prachtige gewassen inkttekening van graficus Roland De Winter. Ik heb er veel tijd in gestoken en ben op zoek gegaan naar waardevolle feedback. De bundel werd een paar maanden nadat mijn beroepsloopbaan ten einde kwam uitgebracht, waardoor ik me volledig kon richten op de presentatie. Ik had de steun van mensen die ik waardeer, zoals journaliste Jelle Van Riet voor het interview, Michaël Vandebril, dichter en poëziecurator van het Watou Festival voor de hosting en de inleiding, beide collega-vrienden van Het Huis van de Dichter Watou. Verder waren er ook componist en muzikant Martin Valcke, collega in de Soul Répair cafés, en andere mij dierbare mensen. Mijn leven in en rondom de poëzie zit nu in een stroomversnelling, en ik heb er alle tijd voor. Ik ben dagelijks bezig met poëzie, of het nu gaat om schrijven, het geven van auteurslezingen voor jong en oud, via SRC’s (zie verder), of het begeleiden van groepen die samen poëzie lezen. De voorbereiding, de uitgave en het vervolg van deze bundel geven zo mijn leven in deze fase een belangrijke, zinvolle invulling, waar ik ten volle van geniet.

De recensent van Meander, Tom Veys, zegt dat ‘je excelleert als dichter wanneer je persoonlijke gedichten schrijft’.
Waar komt die belangstelling voor de mens vandaan?
Wat me vooral bijblijft van de recensie van Veys is dat hij me ‘een mensendichter’ noemt, vergelijkbaar met hoe je over natuurdichters spreekt. Ik denk dat die omschrijving goed bij me past. Van nature ben ik sterk geïnteresseerd in mensen en raak ik gemakkelijk ontroerd door hun verhalen. Dit is iets wat ik altijd al heb gehad, en als ik terugkijk, zie ik dat mijn vader deze interesse ook had. Hij kon op een fietstocht zomaar een onbekend café binnenstappen, zijn pet naast zich leggen en luisteren naar de verhalen van de mensen aan de toog. Zijn dag was geslaagd als hij daar wat levenswijsheid had opgedaan. Hij schreef ook een boek over de Tweede Wereldoorlog gebaseerd op gesprekken over de ervaringen van mensen in mijn geboortestad Menen. Ik heb twintig jaar als hulpverlener gewerkt en ben denk ik gezegend met een flinke dosis empathie. Het doet me goed om verbinding te maken met mensen, ook als ze verdriet of pijn ervaren. Present zijn, luisteren, dat opent het hart en houdt het open. Het raakt me diep. Hetzelfde geldt voor de mensen in mijn omgeving. Ik voel me het meest aangesproken door degenen voor wie het leven niet altijd gemakkelijk is of was, die net als ik kennis, ervaring hebben met de positie van buitenstaander.

‘Je eigen tijd en geschiedenis’, zegt Veys, ‘krijgen woorden.’ Kun je over alles schrijven of houd je rekening met je omgeving?
Ik denk dat deze uitspraak vooral van toepassing is op mijn eerste twee bundels. Mijn debuutbundel voelde voor mij als een echte ‘coming-out’. Ik herinner me dat de bundel klaar was voor publicatie, maar dat ik er zelf nog niet klaar voor was. We hebben het over het begin van de jaren ’90 in Vlaanderen. Ik stuitte in de jaren ’80 op veel weerstand in mijn omgeving en moest vechten, afstand nemen, om mezelf te kunnen zijn. Het heeft me veel gesprekken en slapeloze nachten gekost, maar er was geen weg meer terug. Dit was de weg die ik moest en wilde volgen. Mijn poëzie ging, zoals vaak, voorop en bevrijdde me uiteindelijk; Ze gaf me de taal die ik nodig had. Ik heb toen veel gehad aan het tijdschrift Lust en Gratie, waarin ik ook publiceerde. Het bood me een nieuw referentiekader en ik leerde er sterke schrijfsters (en hun werk kennen) die nu nog steeds actueel zijn, zoals Audre Lorde, Adrienne Rich… en ook anderen die misschien in de vergetelheid dreigen te raken, zoals May Sarton, die op een bijzondere manier over ‘de muze’ schreef. Ik koester nog altijd elk exemplaar van dit tijdschrift.

Bij mijn eerste twee bundels heb ik mijn schroom van me afgeschreven, of beter gezegd: ik schreef neer wat in me zat. Ik denk dat ik over veel onderwerpen kan schrijven, dat mijn omgeving mijn pen niet vasthoudt en dat ik behoorlijk vrij kan schrijven.

In mijn recentere bundels komen er uiteraard nog wel gedichten voor over mijn eigen geschiedenis, maar minder. Mijn lyrische ‘ikken’ komen nu vaker niet overeen met mezelf. Na inleving vertrek ik vaak vanuit het verhaal van anderen, waarbij ik de ik-vorm gebruik.

Je begint iedere afdeling in deze bundel met een citaat, je leest dus heel veel. Van welke schrijver of dichter heb je het meest geleerd?
Ik lees dagelijks mijn krant, boekenkaternen, romans en poëzie. Wanneer ik mooie citaten tegenkom, noteer ik ze vaak. Het is moeilijk om één of twee dichters te noemen van wie ik het meeste heb geleerd, maar recent raakten me o.a. Nesrine Mbarki, de Zuid-Afrikaanse Ronelda Kamfer, Koleka Putuma, Myriem El Kaddouri… en eerder Wilma Stockenström, Ingrid Jonker, Antjie Krog. Daarnaast troffen me uit de Parnassus-reeks van uitgeverij P, dichters zoals Christine Lavant, Andrée Chedid en Fatena Al-Ghorra. Ik blijf hangen bij de sterke taal in deze bundels, de noodzaak van het schrijven en het doorleefde karakter van hun werk. En natuurlijk Wislawa Szymborska – ik zou willen dat ik, net als zij, schijnbaar achteloos en puttend uit de dagelijkse realiteit kon schrijven, met kwinkslagen, terwijl ik tegelijkertijd de hele wereld op de korrel neem.

Veys blijft hangen bij de term De tiende muze, hetgeen staat voor de onsterfelijke vrouwenpoëzie. Is er een verschil tussen manlijke en vrouwelijke poëzie?
Waarschijnlijk was het Plato die Sappho de tiende muze noemde.
Vrouwen benaderen het leven vaak anders, omdat ze dichter staan bij geboorte en dood bijvoorbeeld, ze nemen vaak andere rollen op zich, komen op ‘hogere’ niveaus minder aan bod en zijn vaker slachtoffer van geweld. Vanuit dit ander referentiekader hanteren ze andere beeldspraak. Die inbreng van vrouwen vanuit hun dagelijkse realiteit werd lange tijd ondergewaardeerd en bestempeld als ‘huis- en keukenpoëzie’. De beoordeling ging dus niet over de vorm of zeggingskracht, maar over de inhoud, vooral door een literaire wereld die lange tijd vooral wit en mannelijk was. Ik zie echter verandering in onze contreien. Er komen steeds meer andere stemmen aan bod, dichters met verschillende achtergronden en culturen. Ook spoken word heeft hierin veel opengebroken. Toch moeten we waakzaam blijven, want hoe snel kunnen we weer afglijden. We zien rondom hoe machismo en machtsmisbruik weer de kop opsteken, weer de boventoon voeren.

Noem je jezelf dichter of dichteres?
Ik denk dat ik beide gebruik. Al klinkt dichter voor mij mooier. Het heeft ook met taal te maken. De Nederlandse taal maakt het niet makkelijk om te vervrouwelijken, het bekt niet altijd mooi. De achtervoegsel, ster, es…In ’t Spaans kan je soms simpelweg de o vervangen door een a.

In hoeverre hebben de Nieuwe Wilden, de groep rond Elly de Waard, nog invloed op je?
De tijd van de Nieuwe Wilden ligt achter ons. Maja Panojotova en ik waren de Vlaamse buitenstaanders die zich tijdelijk, bij een paar optredens in Nederland, bij de groep vervoegden. Denk bijvoorbeeld aan het uit de hand gelopen ‘wereldoptreden’ samen met de Maximalen (waaronder de helaas overleden Joost Zwagerman) in ‘97. De provocaties van sommige Maximalen deden de voorstelling eindigen in een gewelddadige chaos. Van die avond in Utrecht herinner ik me vooral de steun van de altijd positieve Renate Dorrestein, die me aanmoedigde voor ik het grote podium opging, en de dubbele whisky’s die het gezelschap, waaronder Anja Meulenbelt, bestelde bij mijn traktaat in de bar na de voorstelling.

Ook de trips naar Amsterdam en Castricum aan Zee (waar Elly de Waard toen woonde, daarvoor samen met de dichter Chris Van Geel) blijven me bij. Ik blijf Elly de Waard erg dankbaar voor de kansen die ze me gaf, haar geloof in mijn schrijverschap, de aanmoediging om verder te gaan.

Het was vooral het feministische literaire circuit uit die tijd dat mij heeft gevoed: de uitgaven van de uitgeverij Sara, het tijdschrift Lust en Gratie en het doctoraat van Maaike Meijer, De Lust tot Lezen. Ik citeer even de achterflap: ‘Door poëzie, kritiek, literatuurwetenschap en feminisme op elkaar af te stemmen, rekent Meijer af met het idee van De Ene (lees: Mannelijke) Literatuur. Zij schetst een pluralistisch beeld van meerdere literaire circuits naast elkaar, elk met eigen auteurs, een eigen publiek en een eigen canon. Migrantenliteratuur, homoliteratuur, vrouwenliteratuur en kinderliteratuur kunnen gezien worden als aparte tradities, elk met hun eigen ontwikkeling.’ Ze wierp een verrassend licht op toenmalige actuele kwesties zoals homotekstualiteit, seksisme in de kritiek, en de relatie tussen witte lezers en zwarte teksten. ‘Woke’ analyse avant la lettre.

Ben je nu nog lid van een dichtersgroep?
Ik ben geen onderdeel van een dichtersgroep, maar zoek wel steun in kleine feedbackgroepen met bevriende dichters. Sinds dit jaar maak ik deel uit van ‘De Letteristen’, een groep van woordambassadeurs in Oostende. Meer informatie vind je hier: De Letteristen 2024-2025.

Veys merkt een maatschappelijke betrokkenheid op, een oog voor de actualiteit. Redden we het met poëzie in deze wereld?
Poëzie schrijven gaat gepaard met veel reflectie en roept ook reflectie op, zowel over persoonlijke als maatschappelijke thema’s. In mijn laatste bundel is er een gedeelte met gedichten die een maatschappelijke invalshoek hebben. Dit deel wordt ingeleid met een citaat van de Poolse dichter Adam Zagajewski: ‘Bezing de verwonde wereld / en de grijze, door een lijster verloren veer, / en het zachte licht, dat dwaalt en verdwijnt / en weerkeert.’

Is poëzie inzetbaar?
Ik merk dat poëzie kan verbinden, bijvoorbeeld wanneer ik poëzieleesgroepen begeleid of wanneer ik voorlees. Ik zie dat stadsdichters hier en daar toch voor wat ophef kunnen zorgen en maatschappelijke debatten op gang kunnen brengen. Het redden van de wereld is een brug te ver, maar ik ben ervan overtuigd dat poëzie wel degelijk inzetbaar is, getuige mijn eigen engagementen met (mijn) poëzie.

Als dichter, lees ik in je profiel, ben je ook actief in Soul Répair Cafés. Kun je daar iets meer over vertellen?
Soul Répair Cafés zijn ontstaan in de Coronatijd en zijn een initiatief van de vzw Réveil. Reveil blaast naar eigen zeggen de Vlaamse rouwcultuur broodnodige warmte in. Réveil ondersteunt gemeenten en steden bij de uitbouw van een weldoordacht troostbeleid. Dat doen ze op verschillende manieren o.m. via de Soul Répar Cafés. In het Soul Repair Café, een laagdrempelige ontmoetingsplaats waar mensen bij een kop koffie, een drankje, bij artiesten hun verhaal van verlies kunnen vertellen, komen mensen met hun rouwverhaal dat dan wordt omgezet in een tekening, lied, brief, gedicht. Verspreid over Vlaanderen ga ik dus luisteren naar die verhalen, ik neem er dan tijd voor en bezorg de betrokkenen later een gedicht. Het luisteren, de ontmoeting is heel belangrijk, vaak heel intens. Maar ik merk dat het werkt. Ik kan hier mijn tools als gewezen hulpverlener, lesgever communicatie, samenbrengen met mijn liefde voor poëzie en schrijven.

Je publiceerde augustus 2024 in het Liegend Konijn. Is het lastig om publicatieruimte te vinden?
Ik publiceerde ook in 2022/2 in Het Liegend Konijn. Ik had al wel eens eerder ingestuurd. Ik kan achteraf wel zien dat wat eerst niet werd weerhouden niet af was. Ik heb de laatste tijd te weinig doorgestuurd om hier een goed zicht op te hebben.
Ik heb onderhand wel geleerd dat netwerken in het literaire circuit hun rol spelen, je zichtbaarder kunnen maken. Vrouwen zijn hier doorgaans niet zo sterk in of ondervertegenwoordigd.

Wat is het grootste verschil tussen de Vlaamse en de Nederlandse poëzie?
Over de verschillen in poëzie kan ik niet veel zeggen. Soms weet ik bij het lezen niet of het om een Nederlandse of Vlaamse dichter gaat. Hier en daar misschien wat ander woordgebruik. Maar zoals eerder gemeld, er zijn ook meer en meer dichters die schrijven vanuit verschillende culturele achtergronden, zowel in Vlaanderen als in Nederland. Wat wel verschilt is het ‘literaire landschap’. Ik denk dat in Vlaanderen de verspreiding, de omzet, de aanschaf van poëzie door boekhandelaars moeilijker loopt dan in Nederland. Het is nog altijd interessanter om in Nederland (zoals mijn debuut) uit te geven dan in Vlaanderen hoewel er mijns inziens in Vlaanderen veel goede poëzie geschreven wordt. De grote uitgeverijen zijn in Nederland gevestigd en de taal verschilt toch wat. Ik meen/hoor dat dit wel hindernissen met zich kan meebrengen voor de ‘Vlaamse’ auteur.

Drie gedichten uit de bundel In de wind staan, Leuven, P, 2024

 

Voor wie niet volgt

Ik verknipte het witte kleedje,
de taille van mijn geboortehuis was een zere maat.
De poes in de boom wilde een vogel vangen
maar zo’n huisdier weet met vleugels geen blijf.

De schaar trok mij een spoor naar andere werelddelen.
Ik plakte nieuwe namen op mijn hartslag,
mijn zwevende rib kleurde ik gospelzwart,
tot ik jou jaren later in het juiste vlees huwde, toen dit kon.

Nu fluit ik in de boom van onze tuin,
vlieg door M V X en andere straten, vind een mozaïek nazaten,
maar geen met mijn anderhalve meter
of jouw haarlijn en die blauwe ogen waar alles mee begon.
We herhalen

Krijtlijnen waarbinnen we weer
kunnen hinkelen, verzet is kinderspel.
Op één been koers houden, in ons vak
de sprong wagen en met kleine voetafdruk

terugkeren van grote manifesten.
De Kleine Prins, poëten en profeten,
ze kwamen al voor de dag. Het volstaat
in de spiegel van een sprookje te staren.

Opnieuw te beginnen met een aftelrijm
van hebzucht terug naar de eerste honger,
het deuntje van een ijsboer, de kinderpleister
die kleurig de wonde stilt.

Een paar tegels om ons weer te vinden.
We herhalen: ‘stel een vraag’,
stel ze op kniehoogte, stel ze voor het laatste blok
tuimelt in de krater van een stad, we herhalen

‘draai een kleine revolutie af’.
De laatste kamer

Nog in zijn vel, wijst hij naar het stollend bloed,
zijn blauw gevlekte handen, schriftuur van de lang gevreesde gast.
In deze kamer is wat wij zwijgen taal
waarin mijn huid van dochter verduurt tot perkament.

In het restje tijd ligt onze bloedlijn open.
Ik die nooit eerder zijn leerling wilde zijn, ik neem aan
dat dit sprakeloze samen in de ogen kijken voorbij de pijn
troost is, dat hij hier voor mij de zwarte mantel afneemt,
de strenge man de zeis ontneemt.

Nauwer kom ik niet, besef ik,
als ik met de koude hendel in de hand
de deur moet sluiten. Straks
spreek ik als vallend water alle krassen uit.

     Andere berichten

Interview Karen de Boer

'Dichten is voor mij vooral eerst goed kijken, en luisteren.' door Alja Spaan   Karen de Boer (1967) schrijft al zo lang zij zich kan...

Interview Jan Holman

‘Begin je leven, gebruik de taal, want jij kunt niet zonder. De taal kan wel zonder jou.’ door Alja Spaan - Jan Holman (1959) is in de...