LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Paul Snoek – Het omarmen van het bestaan

27 apr, 2025
door Pieter Sierdsma

 

 

 

Een zwemmer is een ruiter

Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water,
is liefhebben met elke nog bruikbare porie,
is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.

En zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers,
is met armen en benen aloude geheimen vertellen
aan het altijd alles begrijpende water.

Ik moet bekennen dat ik gek ben van het water.
Want in het water adem ik water, in het water
word ik een schepper die zijn adem omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch eenzaam blijven.

Zwemmen is een beetje heilig zijn.

 

Het gedicht Een zwemmer is een ruiter in het zwembad De Zijl te Leiden

 

Het gedicht is geschreven door de bekende Vlaamse dichter, ondernemer, prozaschrijver en kunstschilder Paul Snoek (1933 –1981). Het verscheen in de bundel Hercules uit 1960. Het gedicht heeft een mooie plaats gekregen op een muur van het zwembad De Zijl in Leiden, heel geniek afgaande met de regels trap voor trap.

Paul Snoek, schrijversnaam voor Edmond Schietekat, (hij ontleende zijn schrijversnaam aan die van zijn moeder, Paula Snoeck) komt op met andere jonge schrijvers als Gust Gils, Hugues Pernath, Willy Roggeman en Hugo Claus, midden jaren vijftig. Ze voelden verwantschap met de Nederlandse Vijftigers, voor een vernieuwing van de taal, waarvan ze voelden dat de materie opgebruikt was, niet meer aansloot op het leven. Maar zij waren meer divers, minder rechtlijnig dan hun Nederlandse companen. Snoek werd in zijn jonge jaren beïnvloed door de zachte van tijd los geweekte fantasievolle poëzie van Hans Lodeizen en Paul Rodenko. Later vooral door de meer abstracte geladenheid van de Duitse expressionistische schrijvers, waarin het verzet tegen wat geweest is, de oorlog, sterk doorklonk.

De bundel Hercules behoort met de bundels Richelieu, Renaissance en Nostradamus, die er op volgden, tot het middenpaneel van het werk van Snoek, verfijnd, licht barok, dan weer profetisch. Sterk gericht op beeld. Dat is natuurlijk voor een schilder. Vaak ontstaan zijn gedichten naar aanleiding van een schilderij en dragen ze dezelfde titel. Sterke ondertoon in de gedichten van Snoek is het besef van het kosmische en het dierlijke. Zijn poëzie wordt later grimmiger. De titel van de bundel De zwarte muze uit 1967 is veelzeggend. De Staatsprijs voor de Poëzie die hij hiervoor kreeg was een wat te late goedmaker voor zijn eerdere bundels. In zijn persoonlijke leven was sprake van een sombere trend. Snoek ging scheiden van zijn vrouw en gezin, verhuisde naar Oostende, hertrouwde. Hij kreeg last van depressieve buien, en kwam om het leven bij een auto ongeluk in 1981.

 

Paul Snoek, 1967
foto © Collectie AMVC-Letterkunde, Antwerpen

 

Snoek was een dichter die het bestaan omarmde in al zijn verwondering, op de top van de zinnen. De woorden ademen een betovering, uit 1955:

Namiddag in Augustus

Een pareltuin tussen onduidelijke bomen
met bladeren van vrede,
de groene moegespeelde kinderen
van sap en hout.

Een meisje van ivoor
en haar klavier dat speelt.
Welk blad: elk blad zijn klankballet
In de boom die zingt van de zon.

Gelijk de moeder luistert
uit het huis, dat moe van stilte luistert,
de namiddag luistert.

De eindelijke wind
waait de zon uit het water weg
in een gouden georgies bewegen.

 

Zo overschrijdt in zijn gedichten de dichter grenzen van wereld, van de atmosfeer, van binnen naar buiten. Zo ook in De zwemmer is een ruiter. Zwemmen wordt een bevleugeld leven, in een nieuwe huid, deel hebben aan een andere wereld, jezelf overstijgen, op de kleine golven die je maakt, als een zacht klimmen, een rijden. Dan is de zwemmer een ruiter. Snoek toont zich in zijn vroege gedichten een goedmoedige primitief, die in zijn landschap woont. In vertrouwen op de schepping blijft hij de uitvinder met zachte handen. Zo schreef hij in de bundel Ik rook een vredespijp (1956):

Het luchtkasteel

Ik wil voor ik verander
In een kei, een mier
op een papaverbloem,
de schepper worden
van een luchtkasteel.

Ik zal de daken knippen
uit inpakpapier,
de kamers vouwen
uit vochtige kranten
en op de muren van muziekpapier
zal ik lachgezichten
voor de ramen schilderen
met metaalinkt.
In mijn slot zullen wonen
duiven van oud zilver.

Ik zal voor ik verander
In een steen, een dier
of een slingerplant,
de schepper worden
van een luchtkasteel,
want ik beschik
over de zachte handen
van een uitvinder.

 

 

Bronnen :
waar is de eerste morgen. de jonge experimentele poëzie in vlaanderen. samensteller : jan walravens, Manteau, 1955
Paul Snoek, Renaissance, Manteau, Brussel / Den Haag, 1963 (bevat een door de dichter gemaakte keuze uit de bundels van 1954-1961}
Marcel Janssens, Paul Snoek: Staatsprijs voor Poëzie. Muze in het zwart, Ons Erfdeel. jaargang 12, p. 111-112, 1968-1969, (DBNL)
Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim, een derde interviewbundel, Paul Snoek, p 97-116, Soethoudt, Antwerpen, 1980 (DBNL)
Paul Snoek, Wikipedia, 2024.

 

     Andere berichten

Bach in Aardenburg

door Rogier de Jong   Goede Vrijdag en Pasen zijn in aantocht en dat betekent dat in mijn woonplaats Aardenburg de Matthäus Passion...

Verjaardag vieren

door Jan Loogman   In onze streken kennen we de verjaardag. Het vieren ervan hoeft niet veel ophef te geven. Als kind kende ik...

Rob de Vos – prijs 2025

Rob de Vos – prijs 2025

De poëziewedstrijd voor de Rob de Vos-prijs gaat weer van start. Vanaf 1 april t/m 30 september mag iedere deelnemer één gedicht insturen....