LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Tom Van de Voorde – De elementen

30 apr, 2025

Op weg naar ‘de verticale menigte’ in jezelf

door Johan Reijmerink



Jeroen Hopster laat in zijn boek Toeval. Een onvoorziene filosofie (2024) zien hoezeer ons leven in ruime mate bepaald is door het toeval. Een toevallige gebeurtenis of verandering vindt plaats zonder dwingende noodzaak, zonder reden of bedoeling, zonder wetmatigheid. Het is een gebeurtenis die met gemak anders had kunnen lopen.

De dichter en vertaler Tom Van de Voorde, wiens werk ik tot voor kort niet kende, probeert in zijn vijfde bundel De elementen (2025) vanuit een vergelijkbaar innerlijk besef van onnadrukkelijkheid en ontvankelijkheid de werkelijkheid van binnenuit en van buitenaf zijn poëzie binnen te laten komen. Hij is niet zozeer op zoek naar opmerkelijke situaties, maar vindt al schrijvend wat zich aan werkelijkheden bij hem aandient. Zodoende komt hij los van zichzelf en geeft zich op die manier over aan de creativiteit die het toeval hem biedt. Dat verklaart ook zijn grote wendbaarheid in de opbouw van zijn poëzie. Net als Wallace Stevens leeft hij in het besef dat de verbeelding zich niet laat afdwingen.

De nieuwe bundel bestaat grotendeels uit nieuwe, voor een deel uit eerder gepubliceerde gedichten. Veelal bestaan ze uit disticha en terzinen zonder enige interpunctie. De omvangrijkere gedichten zijn met hun ogenschijnlijk verhalend karakter sterk associatief van opbouw. Het sensitief karakter van de observaties doet je als lezer wankelen door de uiteenlopende verbeeldingswereld van deze dichter. De ‘elementen’ omvatten het familieleven van het ik, zijn persoonlijke leefwereld, zijn sta in de wereld en de verhouding tot wat zich aan het rationele onttrekt: zijn baden in de ‘verticale menigte’ van het transcendente.

In de eerste afdeling ‘Familiealbum’ brengt het ik ons in verbinding met zijn voorgeslacht. Vader, grootvader en overgrootvader worden in beeld gebracht. Een verkenning in het eigen verleden. Zijn vader schrijft in ‘Pre-mortem’ over zijn nalatenschap, ‘waarin hij beschrijft dat een mens een ding wordt / zodra hij sterft’. Hij realiseert zich dat zijn vader misschien liever na zijn overlijden een ding wil zijn dan een naam in de krant. Het gedicht ‘And if you say hide, we’ll hide’ vertelt over de fascinatie van het ik voor David Bowie. Zijn vader zou hem gedurende zijn leiderschapscursus in Genève tegen het lijf hebben kunnen lopen, wat echter niet gebeurde. Nog altijd is deze stad voor het ik een heilige plek.

En dan is er de grootvader die hem altijd ‘mijn kleine Mobutu’ noemde. Diens vertrouwen in de vechtlust van de Congolese leider Mobutu Sese Seko verschafte het ik de vechtlust ‘tegen de oprukkende wildernis’ van het leven. Ten slotte is de overgrootvader die in WO 1 bij de IJzer had gevochten. Nadien was zijn leven bepaald door wat we tegenwoordig PTSS zijn gaan noemen, met een traumatisch leven tot gevolg. De afdeling eindigt met de ‘Allegro’s voor het vaderschap’ waarin het ik zich in een ‘allegro ma grazioso, quick but gracefully’ van zijn taak als vader wil kwijten. De bezwerende gedachten en opgeroepen gevoelens over het voorgeslacht waaieren alle kanten uit om dan uiteindelijk voor het ik op een rustgevend gevoel uit te komen.

Het eerste intermezzogedicht ‘Gedicht uit de onvoltooide tijd’ tekent een gevoelvolle innerlijke ervaring van het ik en een jij, op zoek naar iets ‘om voorgoed aan vast te houden’. Zwevend in hun geestelijk heelal ervaren ze vrij te zijn van alle vooringenomenheid. Ze hebben de ervaring te kunnen groeien ‘zonder te moeten denken / aan wat we achterlaten’. Als slaapwandelaars lijken ze zich voort te bewegen door het leven, ‘zonder nesteldrift / ruw en onbezonnen’. Ze weten de angst achter zich te laten en zich over te geven aan ‘een onverhoeds verlangen // naar genade, verlossing’. Er ontwikkelt zich in hen een nieuwe zin voor het leven.

De tweede afdeling ‘Tijdelijke omhelzing’ thematiseert het doorleven van een scheiding die zich bijna niet aan het ik en de ander lijkt te voltrekken: ‘Ik sta hoog in de dorre vlakte / aan een stoel gekluisterd’. Ze zien de ‘uitgedoofde vlammen’ onder ogen en zullen straks ‘een vrijheidslied’ zingen. Met vrees wordt het stilzwijgen van beide kanten ondergaan. Ze houden hun adem ‘kreukloos’ in. De geruisloze ruzie laat al met al niets achter ‘wat geen van ons heeft / weten te verbergen’. De dichter roept een gewaarwording op waarin de onderlinge spanningen zich als het ware laten ontwikkelen buiten het ik om zonder er echt invloed op te kunnen uitoefenen. De onbegrepen situatie van scheiding laat zich moeilijk onder woorden brengen, zo onwezenlijk is het: ‘Nieuwe toenaderingen zijn er nauwelijks / meer en meer zien we onszelf / als losstaande feiten’. Het laat zich ervaren als iets wat zich buiten de betrokkenen lijkt af te spelen. Het contact ontaardt in een steekspel van woorden waarbij de onderliggende betrokkenheid niet meer lijkt mee te spelen. De conversatie verzandt in ‘een opsomming / van hoffelijkheden’. Toch blijft een glimp van gemis doorgloeien bij herinnering aan de liedjes uit het verleden.

Met het tweede intermezzogedicht ‘Het oog van de wereld’ richt Van de Voorde de aandacht op zoiets eenvoudigs als het ‘luisteren naar het grind / onder de bestelwagen’. Op een wonderlijke manier weet deze dichter je mee te nemen in zijn wentelende observaties van wat in de regel onopgemerkt blijft, om dan ten slotte te blijven stilstaan bij een misdaad ‘wanneer je verneemt hoe een man / in een rechtszaal in Minsk / met een pen zijn keel oversneed’. Vervolgens neemt het ik distantie tot dit gebeuren ‘uit naam van de mens / die ik meen te zijn gebleven’. Toch ontkomt hij er echter niet aan ‘enige vorm van broederlijkheid’ te voelen met deze man. Hij vraagt zich af:

hoe je iemand kan doodzwijgen
uit naam van de mens
die hij wou zijn en hoopte
dat wij opnieuw zouden worden
in het oog van de wereld

De derde afdeling ‘Persoonlijkheidsleer’ geeft ons een nog betere inkijk in de werkwijze en levenshouding van deze dichter. Dicht bij de werkelijkheid van alledag, verhalend, uiterst sensitief, wendbaar en verrassend, en openstaand voor wat zich bij toeval al schrijvend aandient, zo zou ik deze poëzie willen typeren. Eerlijk gezegd heeft deze afdeling me het meest aangesproken door de ongedachte denk- en gevoelsbewegingen, zoals in ‘Vuurwerk voor een kat’ waarin het ik al vast miauwt alvorens het vuurwerk losbarst, waar de kat immers zo bang voor is. Of zoals het ik door zijn gevoelens heen meandert als hij luistert naar het derde deel van het pianokwintet van Brahms:

Ergens in het derde deel
(…)
zal ik een paar tellen
buiten mezelf zijn van vreugde

Dit is een dichter die al zijn zintuigen inzet om de uiterlijke en innerlijke geluiden op te vangen, zoals in ‘Hoogsensitief lijstje’ waar ‘het geluid van grind / onder de voetstappen’ een voorbeeld is van die gevoeligheid. Het schreeuwend onder douche staan bij het horen van de muziek van Stravinsky, ‘badend in het zweet’, brengt onverteerbare dromen tot uiting. Er voltrekt zich geregeld een gedaanteverandering aan het ik als hij zich enkele uren wandelend onder de bomen bij Assenede, en nadien alle stof tot modder ziet verkruimelen in zijn badkuip.

Dergelijke gedachtenexercities maken deze poëzie speels, aanstekelijk, in haar gewoonheid ongewoon, alledaags en bijzonder, zoals de geursensatie van verse boterkoek. In zijn onderwerpkeuze is Van de Voorde zeer verscheiden. De oorsprong ligt overwegend in het alledaagse. Zo ook in ‘Voor de vasectomie’. Hoewel hij ‘strijdlustig seksueel’ wacht op de behandeling groeit hij naar het moment toe dat ‘mijn toekomst – zij het vervlogen- / een ander gedaante aanneemt’. Er schuilt ook in deze dichter iets van een moralist: ‘Ik moet even protesteren / tegen het bestaan’. Hij is bovenal op zoek naar een plek waar de dualiteit niet meer aanwezig is: een koninkrijk van leegte zonder bemoeienis van wie dan ook. Hoe wilsonbekwaam zijn we, vraagt hij zich af:

Ach was het maar een keuze, dat leven en
zijn wilsonbekwame einde, midden en begin
Het is geen hawaïhemd, geen jeans of paar
makkelijke schoenen dat je even kiest
Het is papier dat verfrommelt
door een toevallig gekochte rijstkom

Het derde intermezzogedicht ‘Parabel van de vagebond bij nacht’ is een metaforisch verhaal met een religieus-filosofisch karakter. Het begint op een voorstelbare manier met een ‘bromtoon’ die het ik doet opkijken. De droom herinnert aan een zwerver die een verzoek doet. Het ik schrijft op een muur ‘Facts and figures / of the Earth’. Bij wijze van symbool legt het ik een handleiding in een kuil, knielt erbij: ‘Hoe te leven / Weg van winst / Nooit meer boos’. Vanaf dat moment stapt het ik weg van het ‘graf’ het leven in:

hopend op iets
als een zegen
nieuw leven

maar dan gezongen
meer dan
een loftuiting

Tot dat de kilte van buiten het ik noopt zich te weren tegen de kou van buiten en ‘de tegenspoed van / prille dromers’ te verduisteren. Verlangens blijven bestaan.

De vierde afdeling ‘Ik baad in verticale menigte’ vormt het sluitstuk van deze verwondering wekkende levenstocht door het bewustzijn van het ik. We bevinden ons wandelend in een berglandschap, bezig met een afdaling, omringd door kolkende waterstromen. Het ik meent vleugels te hebben. Hij kijkt ‘raamloos’ in de diepte. ‘Als verloren gewandelde reiziger’ geeft zijn verbeelding nadere invulling aan zijn omgeving. Hij beeldt zich hier niet alleen te zijn, maar ook door vrienden omringd. Daarbij valt het hem op ‘hoe wij steeds iets zoeken / buiten onszelf’. Er gaat troost uit van het zich opgenomen weten in de ‘omgevingswarmte’, ook ‘al worstel [het] ik ermee / één te worden met het omliggende’. Hij vindt een ruimte ‘om te vergeestelijken / ondanks een lichaam’. Hij weet zich ‘niet meer natuur / dan hier, nabijer / dan de vorm / die (…) [hem] herbergt’. Als het ik terug is in het dal weet het zich opgenomen in het geheel van de natuur’. Te midden van deze bijzondere natuurlijke omstandigheden in het stralend nu beleeft het ik

de vorm die mij beter
bij leven een element te zijn
van dit alles
niet als bloem of as
maar als deel van een evenwicht
desnoods chaos
waarin niemand sterft
althans niet vroegtijdig
maar een leemte vult
door een vorm aan te nemen
als vrije gedachte
cirkelend rond een nooit
gebouwde toren

Het gaat hem erom in dit openstaande raam te midden van de natuur ‘een fractie van een zelf’ te zien, én ‘hoe op zo’n moment / je blik zich terugplooit / in zichzelf’, in plaats van de mogelijkheid ook even daarbuiten te kunnen bestaan. Dit verlangen naar synchroniciteit, dit komen in een natuurlijk ritme, is waar het ik naar verlangt. Zo baadt hij ‘in een verticale menigte’. Dit verlangen verraadt een ontzelving waaraan alle elementen van dit leven vol toevalligheden toe kunnen bijdragen.
____

Tom Van de Voorde (2025). De Elementen. Querido, 80 blz. € 20,00. ISBN 9789025318222

     Andere berichten

Hanneke van Schooten – Zeevlam

Hanneke van Schooten – Zeevlam

Als woorden zeeblauw konden zijn door Ali Şerik - - Als een bundel op een eiland lijkt, waar de zilte lucht over de huizen waait, de...

Job Degenaar – Zomerschaduw

Job Degenaar – Zomerschaduw

Meer dichter worden door te reizen door Tom Veys - ‘Een oude wind belaagt het huis / de sterren staan strak gespannen / we luisteren,...