LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Wout Waanders – We zijn nog lang niet halverwege

7 apr, 2025

De kracht van fantasie

door Hettie Marzak



Wout Waanders debuteerde in 2020 met de bundel Parkplan, waaraan de C. Buddingh’-prijs werd toegekend voor het beste debuut in de Nederlandstalige poëzie. Van 2019 tot 2021 was hij stadsdichter van Nijmegen, ook was hij huisdichter van 3FM. Bovendien is hij met vier anderen lid van de Literaire Boyband, die optreedt met muziek en poëzie dooreengemengd en een album uitbracht.

De voorkant van zijn nieuwe bundel, We zijn nog lang niet halverwege, roept meteen al vragen op: een donker landschap is afgebeeld, waar op de achtergrond een felle bliksem inslaat. Een man, of een jongen, loopt daarvan weg, met in zijn hand een lamp die de grond voor zijn voeten verlicht. Even ben je gerustgesteld: hij loopt weg van een gevaarlijke situatie om zichzelf in veiligheid te brengen. Hij draagt iemand op zijn rug, die eruitziet als een angstig roze knuffelbeest, maar die evengoed een vijandig buitenaards wezen kan zijn dat de jongen dwingt om verder te lopen. Vluchten ze misschien weg van een ramp die ze zelf aangericht hebben? Waar komt het vreemde tweetal vandaan, waar gaan ze naartoe? Er gaat een vreemde dreiging van het geheel uit. De afbeelding is van een schilderij van Luciano Civettini, een Italiaanse kunstenaar, die meer van zulke vreemde kunst gemaakt heeft, vertederend en verontrustend tegelijk.

De titel van de bundel, We zijn nog lang niet halverwege, past daarom perfect bij het plaatje. Is het een geruststelling of een klacht? Het is in ieder geval een opmaat naar de gedichten in de bundel, waarin achter een vrolijke constatering van de realiteit toch steeds iets schuilgaat dat niet helemaal thuis te brengen is: dreiging, onbehaaglijkheid, vervreemding. Zo is in ‘Eggnog latte’ een oude man die cappuccino drinkt en een boek leest, eigenlijk een draak met klauwen, staart en vleugels, en slaapt er een enorme feniks in de bijkeuken van Joyce. Over Joyce vernemen we verder niets, evenmin als over Floris, Stacey, Mandy, Liesbeth, Maartje, Roy, Sjors, Ollie, Dory, Thomas, Dwingo, Nienke, Fieke en Tamara die in de gedichten figureren. Door alleen hun naam te noemen geeft de dichter de indruk dat wij verondersteld worden deze mensen te kennen en maakt hij ons tot zijn intimi, tot deelgenoten van zijn universum. En dat universum van Waanders is een bonte verzameling van tot leven gekomen schilderijen van Jeroen Bosch of Dali, vol van intrigerende gebeurtenissen, veel vreemde dieren – een klein donkerrood neushoorntje – en fabelwezens. Zijn gedichten kunnen beginnen met absurde observaties: ‘Voordat Floris een jak werd’ en ‘Op een gegeven moment kwam het zover / dat ik het nijlpaard zelf maar uit ging laten’, of ze beginnen doodnormaal en nemen halverwege een wending die leidt naar een onmogelijke situatie in een droomwereld, waarin logica op de kop wordt gezet en vaststaande zekerheden niet meer gelden. Steeds wordt het aardse verbonden met het onverklaarbare, het geheimzinnige, het raadselachtige, en de dichter doet zich niet beter voor dan de lezer: hij heeft er ook geen verklaring voor, maar accepteert de wereld zoals ze is.

Ballonnenrace

Ollie besluit niks meer
tegen me te zeggen.

In de plaats daarvan
is hij naar het achterdek gegaan
om er ballonnen op te laten,

gele en groene en
blauwe ballonnen op het achterdek,
ons jacht laat een spoor van schuim achter, van schuim
en een heleboel kleurige bollen daarboven, omzeilende meeuwen,
een zwevend pad van krioelende bollen
achter ons mooie jacht aan.

Ga jij eens vragen waarom hij dat doet,
commandeert de kapitein.
Ik stommel naar beneden,
naar het achterdek.

Even later kom ik terug:
Ollie is weg, zeg ik.
De kapitein antwoordt niet.

Dan zien we een groot gevaarte
langs ons glijden. Kijk, een vliegdekschip,
zeg ik, een machtig mooi vliegdekschip
van ballonnen.

Het is de kracht van Waanders dat je volledig kunt meegaan in zijn fantasie, zonder enig voorbehoud. Zijn gedichten zijn betoverend, maken nieuwsgierig en laten je nog lang nadenken over wat er nu eigenlijk gezegd wordt. Als je denkt het te weten, wordt bij een tweede keer lezen je zekerheid weer ondermijnd, en bij een derde keer denk je er weer anders over. Er zitten mooie taalvondsten in zijn poëzie: een bus die vergeleken wordt met een bruid, met de uitgestapte toeristen als de sleep erachteraan, een gedicht dat opgebouwd is met een binnenrijm op – acht, dubbelzinnigheden als: ‘je vliegt me in mijn armen aan’ waarbij je je als lezer afvraagt of dit nu positief of negatief bedoeld is. Er zit humor in de gedichten, maar desondanks worden zware onderwerpen niet geschuwd:

Eromheen

Joyce baalt van de enorme feniks
die al sinds maart in haar bijkeuken slaapt.
Ze zegt: hij was er opeens, ik heb nergens om gevraagd,
en nu slaapt hij daar maar en slaat af en toe zijn vleugels uit,
terwijl hij zijn kop schuurt tegen de tussenmuur en de afzuigkap.

En Joyce zelf, ze komt minder op de club, gaat trouwens ook nooit
meer mee op stap, wanneer we langsfietsen om haar ernaar te vragen,
zegt ze dat het nu even niet anders is, feniksen hebben het nou eenmaal
moeilijk op deze regendagen. Dan glimlacht ze erachteraan
dat ’t vanzelf wel beter zal gaan. Gewoon afwachten

tot het weer herstelt, een andere oplossing is er niet. Maar op de club
hebben we daar onze eigen gedachten over, na de wedstrijd
spreken we zacht over de vuurvleugels,
de mirregeur, de vlekkeloosheid
van haar verdriet.

Het is een prachtige manier om een depressie te beschrijven, en met een veelzeggende titel: niemand durft rechtstreeks te vragen wat er aan de hand is. Want een van de thema’s die in deze bundel voorkomen is het onvermogen tot echte communicatie en verbinding met de ander, de onmacht om zich tot de realiteit te verhouden. In plaats daarvan kiest het lyrisch ik ervoor om te vluchten in de veilige absurditeit van een andere wereld.

Zolang de werkelijkheid

Zolang de werkelijkheid het nieuws is,
het journaal, de content en de pushberichten,
begrijp ik niets van de werkelijkheid,

maar zolang de werkelijkheid
de bejaarde man is
die op zijn
scootmobiel gezeten
langsrijdt
met zijn linkerarm ‘
aan het stuur

en onder zijn rechterarm
een grote open doos
waaruit een
pluchen nijlpaardenhoofd
ons verbaasd nastaart,

begrijp ik de werkelijkheid wel,
zal ik de werkelijkheid
begrijpen.

Wat voor Waanders geldt, is ook voor de lezer van toepassing. Zolang we geloven in de kracht van de fantasie, blijft de realiteit verdraaglijk. Deze verrukkelijke bundel helpt ons daarbij.
____

Wout Waanders (2025). We zijn nog lang niet halverwege. Uitgeverij De Harmonie, 64 blz. € 20,00, ISBN 9789463362320

     Andere berichten

Elise Vos – Bolster

Elise Vos – Bolster

Poëtische schaduwwereld door Tom Veys - - In haar debuut Bolster brengt Elise Vos ons naar donkere plaatsen via een sterke, lyrische taal....