Lezen en mijmeren
door Janine Jongsma
Toen ik in 2019 begon als redacteur van Meander moest ik een recensie redigeren van een bundel die als thema jazzmuziek had. Ik vond dat heel intrigerend, hoe vertaal je jazz in woorden? Een jazzmuzikant moet het hebben van zijn improvisatietalent, jazz is zo vrij als een vogel. Hoe kun je iets vertalen dat nooit hetzelfde klinkt? In de bundel De man die (altijd) terug kwam beschrijft Guy van Hoof dan ook geen jazz, maar verwoordt hij wat zijn beleving is van het spel van de grootheden in de jazz. Van Chet Baker tot Miles Davis en iedereen daartussenin. Hij doet dit op evocatieve wijze, zo heeft Oscar Peterson ‘vingers, lang als de poten van een impala’. Zijn gedichten in die bundel swingen de pan uit.
Nu ligt er een nieuwe bundel voor mij: De ontdekking van de nacht. In het voorwoord van Andreas Van Rompaey lezen we dat Van Hoof in zijn rol als literatuur- en kunstpromotor het zo druk heeft dat eigen boekuitgaven in de wachtrij worden gezet. Wat ook meespeelt, volgens Van Rompaey, is onzekerheid en zelfkritiek. Hij haalt een recente uitspraak aan van Van Hoof, waarin hij zegt niet altijd genoeg zelfvertrouwen te hebben om zich bezig te houden met zijn eigen poëzie. Hij twijfelt veel. Ik vind het sympathiek dat je daar vooruit durft te komen. Zoals het een goede dichter betaamt, is hijzelf de grootste criticus van zijn werk. Dat kan je danig in de weg zitten, maar er zit ook een voordeel aan vast: je neemt met minder geen genoegen.
Guy van Hoof (1943) debuteerde in 1972 en heeft sindsdien zestien (!) bundels geschreven, hij is literair criticus, schreef verscheidende essays en monografieën, stelde bloemlezingen samen, vertaalde poëzie, was bestuurslid bij vele literaire tijdschriften, én is een promotor van kunst. Me dunkt! Zijn liefde voor het geschreven woord gaat hand in hand met zijn liefde voor de wielersport, jazzmuziek en beeldende kunst, het zijn thema’s die regelmatig terugkomen in zijn poëzie. Zo ook in deze bundel.
Toen ik De ontdekking van de nacht opensloeg en willekeurig een paar gedichten las, wenste ik mij een verlaten lommerrijke tuin toe op een zwoele zomeravond met een verscholen bankje om te lezen en te mijmeren. Deze bundel nodigt uit om stil te staan en te bezinnen. Het leidmotief is de tijd, tijd die aan ons voorbij holt, of een eeuwigheid kan duren, tijd ook die we willen tegenhouden en soms willen stopzetten.
Uit de afdeling ‘Een aards bestaan’:
–
Wat is er voor het beeld er was,
de foto die eraan voorafging
of nog komt, die in aanloop is,
nooit anders dan een blad dat naast
de stengel valt, de klik die geen verandering
meer toelaat, mensen aan een tafel, de krant,
glazen bier, een achteloos gebaar van
een vriend, een hand, op het omslag
van een boek of in de richting van het raam
en de tuin, wat zegt het? Onbekenden die
ongevraagd een gezicht krijgen in de massa,
een uitdrukking die vertraagt of die het woord
nemen zonder een code prijs te geven;
het portret van Virginia Woolf
door Gisèle Freund, gezichten gescheiden
door het mechanische zintuig van de lens,
ogen die binnendringen in een breekbaar
geheim.
Ik heb persoonlijk een grote liefde voor foto’s van vroeger (met name voor oude zwart-wit foto’s), juist vanwege het magische stopzetten van de tijd en het voor altijd vastleggen van een tafereel, een tijdsbeeld. Guy van Hoof beschrijft precies de gedachtes die bij je naar boven komen als je naar zo’n foto kijkt. Een nooit meer te veranderen momentopname van mensen die toen bezig waren met leven. Alleen weten wij niet wat er zich afspeelde in dat leven. We moeten afgaan op gezichtsuitdrukkingen en de getoonde situatie. Gisèle Freund heeft een reeks iconische foto’s gemaakt van Virginia Woolf in 1939. Mooi is hoe Van Hoof hier laat zien dat Freund en Woolf van elkaar gescheiden zijn ‘door het mechanische zintuig van de lens’. Het is Freund die met haar ogen door de lens kijkt, op het juiste moment de foto neemt en binnendringt ‘in een breekbaar geheim’. Wij kunnen nu die foto’s bekijken omdat het Freund lukte om Woolfs essentie te vangen in een foto. Dit is één van de bekendste foto’s, wel even naar beneden scrollen.
De bundel is opgedragen aan de vrouw van Guy van Hoof, zij is herstellende van een zware ziekte, er staan ook een aantal liefdesgedichten in. Een zin die bij mij binnenkwam was deze: ‘ik zeg: zonder haar / ben ik niet meer dan tien procent / van een mens’. Een korte, allesomvattend zin. In de afdeling ‘Slapeloze nachten’ gaat de dichter ook op bezoek in het ziekenhuis. De afdeling begint met de dichter die thuis alleen in bed ligt en denkt aan het gemis van zijn vrouw naast zich:
–
De leegte heeft de geur van haar lichaam
aanvaard, geen enkel spektakel
met sterrenwichelaars, waarzegsters
straatmuzikanten en hoepelspringers
kan het beeld vervangen van haar hoofd
op het kussen, of mijn naam die ze
uitspreekt alsof alleen ik bestond
in haar universum, een verlengstuk
de nachten zijn zo diep dat twee lichamen
er als een vluchtige vlam bovendrijven
leegte mag geen leegte achterlaten,
haar handen krijgen het laatste woord
om mij in te schrijven.
Iemand van wie de partner in het ziekenhuis ligt en die tussen hoop en vrees leeft, kent het gevoel dat hier beschreven wordt in een nacht waarin gepieker over je geliefde de overhand krijgt. Veelzeggend is de zin: ‘leegte mag geen leegte achterlaten’. De leegte van nu moet weer worden opgevuld door het ontslag van zijn vrouw uit het ziekenhuis, maar je denkt het ergste. Als je elkaars verlengstuk bent dan wil je niet alleen achterblijven. Aangrijpend zijn de laatste twee zinnen; zij heeft het laatste woord en mocht ze overlijden dan mag zij hem ook meteen inschrijven voor de hemel. Ook omdat ’twee lichamen / er als een vluchtige vlam [al] bovendrijven’. Ze zijn beiden op leeftijd. Aangezien Van Hoof autobiografisch schrijft, raakt zo’n gedicht je meer dan anders, hij durft zich kwetsbaar op te stellen en omschrijft knap zijn gevoel zonder sentimenteel te worden.
In het voorwoord wordt de titel van de bundel ook uitgelegd. Dit is eigenlijk overbodig, omdat uit alles blijkt waar de titel op slaat. De bundel begint namelijk met de zinnen: ‘Ooit was het / altijd dag tot / iemand de / nacht ontdekte’. De rest wordt ingevuld door de gedichten zelf. Guy van Hoof geeft in deze bundel rake observaties weer die de lezer aanzetten tot mijmeren. Hij doet dat volkomen natuurlijk in korte stukjes proza met poëtische zinnen erin.
Zoals in dit gedicht dat toevallig ook uit de afdeling ‘Slapeloze nachten’ komt:
–
De klok aan de voorgevel van het station
is stilgevallen, de tijd loopt spaak
door stokken in de wielen hoewel ik net
van uur tot uur wil leven, zonder er ooit
vat op te krijgen, te vergelijken met
L.P. Boon die geen auto kon besturen,
hij was niet de enige, Willem M. Roggeman
en ik, mensen als wij bewegen ons
op het ritme van een innerlijke logica
met stuur, reservebanden, gps
en ruitenwissers in de kofferbak
van het onderbewuste.
De gedichten swingen dit keer niet, zij dansen langzaam.
____
Guy van Hoof (2025). De ontdekking van de nacht. C. de Vries-Brouwers, 48 blz. € 19,90. ISBN 9789061749394