Tussen zwaar en licht, een verrassend evenwicht
door Paul Roelofsen
–
–
Anna Enquist (1945) heeft een brede achtergrond; zij studeerde piano en psychologie en werd zowel schrijfster als psychotherapeute. Wat het schrijven betreft, ook daarin beoefent zij niet een onderdeel van de letterkunde, maar wijdt zich naast het schrijven van gedichten ook aan korte verhalen en romans. In al deze categorieën had zij succes en werd zij gelauwerd.
Haar onderwerpen betreffen de elementaire gevoelens in ons bestaan; vreugde, verlies, veiligheid, liefde, de dood en rouw, zij spelen in haar gedichten een belangrijke rol. Dit zou haar poëzie zwaar kunnen maken maar haar woordkeuze en lichte toonzetting zijn zodanig dat de lezer zowel tot het doorleven van de teksten wordt uitgenodigd als te worden geraakt door de dramatiek die eronder schuilt.
–
Zijn benen zijn zo klein dat de scheenbeschermers
ogen als forse mosselen. Het shirt is een harnas
dat hem onaantastbaar maakt, ook bij verlies.
–
Hij weet al dat ze vrienden zijn, voor dit half uur
en later meer. Hij juicht als er een scoort,
omarmt zijn makkers, duwt zijn noppen in het gras.
–
De grootsten zijn al acht, hij zeven. Iemands vader
is de coach. Kon dit altijd zo blijven: vreugde
en veiligheid, of er geen toekomst was.
Een aandoenlijk gedicht over een aandoenlijk tafereel, dat pas in de laatste twee regels een schaduw werpt op de regels ervoor maar als geheel toch iets blijmoedigs blijft uitstralen.
De bundel bestaat uit vier delen: In het eerste deel ‘Verval’ maakt het gedicht ‘Paniek’ de achteruitgang van het kunnen volgen van de digitale wereld bij ouderen zeer herkenbaar. De eerste en laatste strofe: ’Ze zetten je knel met hun inlogcodes, / hun wachtwoorden, hun bedrieglijke / beloftes over snelheid, rust en gemak. (…) Onbekommerd doen ze je voor hoe het gaat, / hoe het gaan moet. Je kijkt. Je legt je neer / bij hun onnavolgbare danspassen’.
Het tweede deel ‘Berichten’ eindigt met de cyclus ‘Conversaties’ die begint met een vers waarin de verteller een gast op de schoonheid van een vroege lente wijst.
–
-Zoveel bloemen deze lente, akonieten, tulpen, wilde hyacinten.
Blauwe druifjes…-
‘Houd maar op, ik zie het.’
-Het komt door de bomen. Nog geen blad. Zon op de aarde.
Alles zaait zich uit. Kruipt omhoog.-
‘Asiel voor aangewaaid zaad. Het wordt een zooi, weet je dat?’
-Helleborus. Juffertje in het groen. Primula, cyclaam. Heb je die
Kardoen gezien?’-
‘Niemand onder de vijftig praat zo over z’n tuin.’
-Je bedoelt?-
‘De krokussen zaaien zich uit. De tuinman gaat sterven.’
-Anemonen. Anemonen!-
Je ziet het voor je, voelt de ontembare groeikracht van de natuur. Een grote reeks uitkomende bloemen wordt zo uitgelaten en euforisch voorgeschoteld dat het de gast teveel wordt; ‘Houdt maar op, ik zie het’. Maar de verteller kan niet ophouden en draaft door; ‘Alles zaait uit. Kruipt omhoog.’ En dan ineens valt het woord ‘Asiel’. Weliswaar voor aangewaaid zaad, maar het springt eruit en je gedachten verschuiven, zeker door het zinnetje erna: ‘Het wordt een zooi, weet je dat?’ En tot slot vier regels die je verder ontregelen: ‘Niemand onder de vijftig praat zo over zijn tuin.’ / -Je bedoelt?- / ‘De krokussen zaaien zich uit. De tuinman gaat sterven.’ / -Anemonen. Anemonen! – Een dialoog die opgewekt begint maar waarin spoedig duidelijk wordt dat er in het hoofd van de gast minder opgewekte gedachten spelen. En nadat deze roept dat de tuinman gaat sterven, wijst de vertelster haar hierna nog enthousiast op de anemonen. (Maar de blaadjes daarvan mogen dan prachtig gekleurd zijn en bijen zijn er verzot op, de kern van die bloem is dramatisch zwart). In meerdere gedichten treft men vergelijkbare contrasten aan, met name in de ‘Conversaties’.
In ‘Klank’, het derde deel van de bundel, gaat, de titel geeft dat al aan, over muziek, de wereld waarin Anna Enquist is opgegroeid en gevormd.
De eerste vier gedichten van dit deel vormen de cyclus ‘Over de fluit’. Het tweede vers daarvan:
–
Hoger, hoger nog. Hij krijst zijn verlangen uit
in schaamteloze spanning, heeft je lief.
Hij zingt de waarheid, luister maar.
–
Zoveel beloften uit een holle pijp, zo zonder
zonde, twijfel, tegenstand. Willoos geef je
je over aan die stem, die warme hand.
–
Hij zal je redden uit de diepte waar je thuis
bent tussen overvloed en ongeluk, hij roept
je op je los te rukken, fluit je terug, je volgt
–
zijn rug, zijn klank. Uit liefde, elke zucht. Zelfs
het verdriet is schitterend totdat je beter weet.
Geen aarde en geen lichaam. Louter lucht.
Vooral de draai in de laatste regel toont de relativerende geest van Enquist. Zo’n nuchtere neutralisatie – de onderkant – overvalt je weliswaar, maar brengt het gedicht subliem in balans.
Een doordachte bundel met gelaagde poëzie en veel inhoud!
____
Anna Enquist (2025). De onderkant. De Arbeiderspers, 64 blz. € 19,99. ISBN 9789029553834