Taal als toevluchtsoord
door Hettie Marzak
–
–
Annelie David (1959) is danser, choreograaf, dichter en vertaler van Duitse poëzie. Vanaf 2003 verscheen haar werk in verschillende literaire tijdschriften. Haar poëzie werd in 2004 bekroond met de Dunya Poezieprijs. Haar debuutbundel Machandel verscheen in 2013. Voor haar bundel Schokbos (2020) werd ze genomineerd voor de Grote Poezieprijs.
De derde bundel van Annelie David, Onvolledig alfabet, is een eerbetoon aan haar grootmoeder bij wie ze haar kinderjaren doorbracht op een kleine boerderij in Noordrijn-Westfalen in Duitsland. In het voorwoord vertelt ze dat haar grootmoeder oorspronkelijk uit Samland kwam, een schiereiland aan de Oostzee, dat nu een Russische enclave is. Aan het einde van de Tweede Wereldoorlog vluchtte haar grootmoeder met vier kleine kinderen naar het Westen.
Door de vestiging in Duitsland werd Duits de standaardtaal, voor David kwam daar later het Nederlands bij. Het Samlands, de taal van haar grootmoeder – een mengeling van Jiddisch, Nederlands, Nederduits, Pools, Russisch en Nederpruisisch – werd alleen binnenshuis gesproken, met name tegen haar kleindochter. Daardoor werd het voor haar gevoel de taal van warmte, liefde en verlangen.
Taal is een identiteit, taal laat zien wie je bent. In taal kun je je thuis voelen als in een huis. David laat zien wat de taal van haar grootmoeder met haar doet. Aan sommige letters van het alfabet koppelt ze een woord uit het Samlands dat met die letter begint en dat voor haar een speciale betekenis heeft. Ze haalt haar inspiratie hiervoor uit de natuur: bloemen, dieren, natuurverschijnselen, weersomstandigheden. Niet voor niets is ze lid van de klimaatdichters, een groep Nederlandse en Vlaamse woordkunstenaars die zich inzet om onze wereld te behoeden en te behouden. Voor zover de betekenis van de woorden niet vanzelf uit het betreffende gedicht voortvloeit, is achterin de bundel een verklarende woordenlijst opgenomen.
De werkwijze doet denken aan die van Günter Grass in zijn boek Grimms Wörter uit 2015, waarin hij ook aan de hand van enkele letters een ode brengt aan de Duitse taal. Maar bij Grass is het de Kasjoebische taal, waaraan hij zijn hart verpand heeft. En ook het gedicht van John Burnside, ‘The Last Man to Speak Ubykh’, dat vertaald werd door Ingmar Heytze als ‘De laatste man die Oebychs sprak’, is een zoektocht naar het verleden dat gerelateerd is aan de taal, naar de betekenis van woorden, naar ‘een woord dat ze zelden gebruikten, hoewel het bestond/ voor alles wat niemand zich wist te herinneren.’
Van de 7400 talen die er gesproken worden in de wereld, zal aan het eind van de 21ste eeuw een ruime dertig procent zijn uitgestorven. Daarmee zal ook het cultureel erfgoed van die taal: liederen, verhalen, benamingen voor planten en dieren, verdwijnen. Als het slecht gaat met de natuur zal het ook slecht gaan met de taal. Er lijkt een opmerkelijke overeenkomst te zijn tussen taal en ecologie. Hoe groter het aantal dieren- en plantensoorten in een gebied, hoe meer oorspronkelijke talen er ook voorkomen, zo luidt de centrale stelling van de ecolinguïstiek volgens Philip Dröge in zijn boek De Tawl.
Daarmee lijkt deze bundel van Annelie David geheel in overeenstemming te zijn. Het is niet voor niets dat zij de verloren taal van haar grootmoeder koppelt aan planten en dieren uit de tuin. Daarmee ontrukt ze woorden als schischke (dennenappel), jirjiene (dahlia) en ardas (hagedis) aan de vergetelheid. Niet met de bedoeling om deze taal weer te doen herleven, dat zou niet kunnen, maar omdat de woorden haar terugbrengen naar een verleden dat mooier en liefelijker was dan het heden.
–
———–uit je mond. Heimelijke, magische woorden. Zoals abele. Vol belof-
te. Waar abel in is verborgen. Abel = de eerste die stierf. Zoals je eerste zoon.
Zoals je oudste abeleboom. Waarvan de tak afbrak. Een kort kraken. Brak in
het zwijgen. Bezweek onder het gewicht van de abelen. Die je augst – niets
mag verloren gaan – inmaakt met je thuishand, vreemdheid in je oor. Abelen
zijn dichter bij me dan appels die dichter bij me zijn dan äpfel. Ze vallen heel
in de verte – niemand komt ze meer rapen – liggen wormstekig in het gras. Als
het zoemenzoemenzoemen van zo vele wespen. Weven aan een nest. Aan de
nietigheid van alle nesten. Als jij onder het dak in de schaduw van je bomen –
die groeiden krom – als jij je blik naar elders richtte, leerde ik dat ook zwijgen
anders spreekt. Dat vragen hun antwoorden zelf moeten vinden. Tot in de
hoogste takken klimmen…
Alle gedichten in deze bundel zijn prozagedichten, lang of kort. Ze zijn voortgekomen uit herinneringen en associaties, verbonden aan taal en klank. De fijnzinnige tekeningen van Guido van Driel, van dennenappels, een bloem, een veer, een hagedis, zijn in het zachtblauw uitgevoerd en passen goed bij de gedichten. Het is het blauw van de verte, waar de gedichten je naartoe leiden, waar de dromen ontstaan, het blauwe uur van de vroege dageraad, de kleur van kalmte en vrede, maar David noemt het ‘blau’: ‘het blau van de aarde waar jij vandaan. / (…) Het diepe dromerige melancholieke blau in de verste uithoeken van plekken waar je kilometers kilo/ meters ver kunt kijken naar het licht dat ons niet aanraakt’.
Maar ook het blauw van de ogen van de grootmoeder:
–
———–zit rustig in je stoel. Geen licht in de kamer. De geur van peren.
Kruschkes, zeg je. We laten ze rijpen onder witte kussens. Je witte witte kus-
sens. Onbeslapen. Waar ook een fles slivovitsj. Blijkt in het zonlicht de kleur
van reeën te hebben. Je ogen de bleekblauwe kleur van de aderen in je
handen. Zijn bijna blind. Uitgehongerd. Verlangen naar slaap. De poolster.
POLAK roepen ze als je langs hun mooi geschilderde huizen loopt. Je bent
niet eens pools. Vanachter je keel rolt je r tussen je halfopen lippen door en
donkere woorden vreemde donkere woorden…
Deze prachtige, verstilde bundel van David roept een gevoel op van weemoed, van nostalgie, van een onbestemd verlangen. Naar het verleden, naar de natuur, naar alles wat eens geweest is. Liefde voor haar grootmoeder, heimwee naar een taal die verloren is gegaan, respect voor alles wat leeft in de natuur, dat zijn de ingrediënten die associatief haar poëzie vormen. En al hebben we niet allemaal een grootmoeder uit Samland, toch zijn de gedichten herkenbaar voor iedereen, omdat we allemaal eenzelfde wereld verloren hebben: die van onze jeugd.
____
Annelie David (2025). Onvolledig alfabet. PoëzieCentrum, 39 blz. Prijs € 23,00, ISBN 9789056552626