Jac. M. Janssen leeft van journalistieke en praktische teksten en produceert ook verhalend proza, zoals zijn eerste roman Borsthonger (2022). Sinds enkele jaren neemt hij zijn poëzie serieus genoeg om ermee voor de dag te treden zoals hier op Meander. Eerder verschenen er gedichten van zijn hand in verzamel- en gelegenheidsbundels. Momenteel werkt hij aan zijn eerste dichtbundel.
‘Mijn verzen onderzoeken niets minder dan leven en dood. Dat doe ik met de beperkte maar speelse slagkracht van taal, van woorden. Mijn gedichten zijn in drie soort onder te verdelen. De klassieke volgen in gewone grammatica onderwerpen zoals het overlijden van iemand, observaties van de natuur en vergankelijkheid, menselijk onvermogen en liefde.
Een andere groep vormen de meer jazzy verzen die improviseren rond een thema; het taalspel overheerst en de opgewekte indrukken zijn belangrijker dan een expliciete betekenis. De derde groep kun je vergelijken met popmuziek. Deze verzen haken aan op herkenbare, vaak actuele thema’s en zijn prozaïscher van taal.
Alle hebben gemeen dat ik met het mysterie van taal aan dat van het bestaan wil raken.’
foto © Julia Janssen
–
We lagen aan de lus van de rivier
al noemden wij dat wijkend water Maas
die links verscheen en rechts
de bocht weer in verdween
bij Maasband ter hoogte van de Dikke Eik
– arriveerde zij en de wind mocht haar
jonge boezem schetsen in de dunne stof
–
er was een overkant die grens heette
en soms dook daar aan die
hogere oever iets op dat ons geleek
we noemden hen de overkantmens
die vrijwel eender sprak al wierpen zij
ons woorden toe die liever niemand
had gehoord, wij kaatsten ze dan terug
over het rimpelend oppervlak van het
kalm voorbij kolkende water
dat was ons spel onze woorden
ze vlogen van onze Babelse tongen
uit onze vaardige handen en
ketsten met de platte keien naar de overzijde
waar ze zich voegden naar eendere kiezels
aldaar eeuw naar eeuw glad geslepen
door dit water van hoog en ver en overal
en altijd, het was niet veel fraais
maar beter wisten wij gelieven niet
–
deze rivier was onze rivier maar zij
van de overkant dachten daar
hetzelfde over de overoevermens
de anderlanders ons zo vreemd eender
plaatsten de grens midden in de stroom
maar waar lag dat midden dan
en vast stond dat zij loosden
hun riolen industrieel nucleair koelwater
gif kadavers paardenkoppen vol paling die ons
grijnzend het zwemmen ontraadden
–
mijn vooruitziende zuster vouwde
vele jaren later een bootje
met een boodschap vol alarm en
ondergang dat zij stroomafwaarts zond –
–
Slaap drijft op de platte duwbak
in het kanaal van mijn droom –
het kanaal dat mijn moeder eens ooit
meter voor meter naast de Maas gedolven zag
met schoppen rups- en kettinggravers
takels grijpers kolentreintjes voor de afvoer
van de aarde in de droge bedding
gezekerd met kasseien en beton
–
en toen het lege kanaal klaar was zag mijn moeder
kleine meid nog hoe de brede golf van donker
water aan kwam rollen, en uit een koets
op de kade wuifde een koningin –
–
maar in deze droomboot roesten
de kranen treinwagons graafapparaten
met de gravers verankerd in de bodem
en weer wordt het water weggesluisd
opnieuw ligt de bodem droog en open
vers graaftuig hoopt ander puin op
langs de verbrede bedding de schuine oevers –
tot een nieuwe massa aan komt golven
–
water zo dik en vies de vissen
dragen duikbrillen ik zwom wat ik kon
maar de massieve finale golf
was van vloeibaar beton.
–
Dat hij de mooie jongen was
zijn mondharmonica deed zingen
dat hij met zijn muzikale maten
het biljart beklom en op kroegliederen
trakteerde voor een rondje vrije pinten
daar had ik bij willen zijn
–
dat hij trots was op zijn donker golvend haar
de jongeman die mijn latere moeder
op zijn rug naar haar huis droeg
ik had daar onzichtbaar bij willen zijn
die tijd dat zijn blik nog blonk
onbewolkt door het roet van ondergronds
mijn-gewroet, door jaren van oorlog –
–
zijn schalkse lach zijn vrije oogopslag
ik heb ze gekend nog en geproefd
die zeldzame momenten dat hij zich los
kon maken van het nooit voltooid bedrijf
dat hem kluisterde in permanent sluimerend
misbruik van zijn gouden vertrouwen
–
en dan al die kinderen te onderhouden
zijn naam en eer te bewaken
onder de dorps drukkende horizon
ik was erbij en wist niet anders
dan dat het alles dat hij altijd al zo was
dat doorlopend de wereld op de loer lag om
aan zijn ambachtelijke stoelpoten te zagen
–
ik was erbij en bewaar vlak onder mijn huid
zijn aarzeling zijn verlegen lach
als hij me zag toen ik zijn vierde zoon
al een vreemde snuiter geworden was
. (elegie)
–
Is het sowieso onrechtmatig je vader
pardonnez les mots op te hangen aan
de haak van zijn laatste maand
in leven zeker wanneer hij
–
(jij mijn enige aardse vader,
ik aarzel je over deze afgrond
heen direct aan te spreken)
zeker wanneer hij op die wijze
zo je wil zich het leven benam –
geen reden hem dit
en dat leven aan te rekenen.
–
Het was ook geen kwestie van kiezen
maar afrekenen aan de grenshekken
en schrikdraden van het duo
wanhoop & pijn waar hij niet langer overheen
kon zien en geen ziel die je kon helpen.
–
Zo staat hij op zijn laatste foto
grijswit golft het haar
gelaat gegroefd en ouder dan hij worden zou
zwartwit voor de blinde
gele achtergevel van het huis
dat hij eigenhandig optrok
brik voor brik voeg voor voeg –
scherp de muur, vaders blik vaag omhoog
maar ook daar hing geen verlossing
in de lucht. Geen spat spot pa
geen vadermoord maar -maand
–
zie mijn goedkope woordspelingen
door de vingers als de vinger in de dijk
die ik nodig heb nog om te stelpen –
gegund je rust onder het
bladerdek van oktober.