LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Dietske Geerlings

10 jul, 2025

‘in de onvolmaaktheid blijft het streven’

 

door Petra Talsma

 

 

 

Zo tuimel ik
de stilte in
grijp mij vast
aan letters en klank

 

Dietske Geerlings (1971) is stadsdichter van Zutphen voor de termijn 2025-2026. Zij studeerde cum laude af in de Nederlandse taal en letterkunde (Utrecht) op de poëzie van Hans Faverey. Sinds 1996 is zij docent Nederlands in Zutphen.
In 2018 debuteerde zij met de dichtbundel bRoos. Inmiddels heeft zij acht dichtbundels, vijf romans, acht novelles en een verhalenbundel gepubliceerd. Daarnaast schrijft zij: Eerste Indrukken voor www.ooteoote.nl en recensies over literatuur voor o.a. Tzum, Poeziekrant, Boekenkrant en is zij redacteur bij: ‘Lezen voor de Lijst’ (Koninklijke Bibliotheek). Enkele van haar gedichten verschenen in Het Liegend Konijn.

 

foto © Sterre van den Berg

 

Kun je iets vertellen over het gezin waarin je opgroeide? Twee slimme zusjes met één jaar leeftijdsverschil…. Werden jullie gevoed met muziek, literatuur, wetenschap etc. En lag het in de lijn der gebeurtenissen dat jullie ooit samen een boek zouden maken?
Het gezin waarin ik ben opgegroeid heb ik ervaren als een veilige enclave. Mijn moeder was thuis, vakvrouw in luisteren en analyseren. Mijn vader was militair, waardoor we veel zijn verhuisd, ook naar Duitsland. We hebben een hechte band, ook door onze vakanties in Noorwegen, waar we vrij kampeerden in onherbergzame gebieden en op elkaar aangewezen waren. Mijn moeder leerde ons pianospelen. We deden alles graag zelf.
Dat mijn zus en ik samen een bundel zouden maken, lag niet per se in de lijn van de verwachting: zij was geen liefhebber van poëzie en ik heb scheikunde als een van de eerste vakken laten vallen. We hebben elkaar gevonden in abstracte vormen, zij in fotografie, ik in taal. Mijn zus leest heel andere boeken dan ik. Toch is ze één van mijn trouwste lezers die altijd met een heel persoonlijke reflectie komt die mij weer inzichten geeft. Ze zegt dat ze door mijn boeken en de gesprekken daarover de literatuur beter is gaan begrijpen en ook meer is gaan waarderen, zelfs poëzie. Onze samenwerking is een klein wonder en bijzondere verrassing. In onze gezamenlijke bundel: Wie glas blaast, staat ‘en nou stil / zeg jij / zeg ik / zeggen we samen’. De gedichten bij dit interview komen uit deze bundel.
We sliepen vroeger op één kamer en wisten nooit hoe we moesten stoppen met praten. Dan zeiden we tegelijk ‘één, twee, drie, en nou stil’. Ik vond het mooi om dit in de bundel terug te laten komen, omdat je in de stilte elkaar woordeloos kunt vinden.

Kun je je herinneren wanneer je als kind voor het eerst betoverd raakte door de kracht van taal/poëzie?
Als kind vertelde ik altijd verhaaltjes. Toen mijn zus leerde lezen, pakte ik haar boekjes en ging ik zelf net doen alsof ik ook aan het lezen was: hardop, spellend. Ook schreef ik een schrift vol met fantasieletters. Waarschijnlijk dacht ik dat ik echt iets had geschreven. Toen ik eenmaal zelf kon schrijven, schreef ik verhaaltjes die nergens over gingen. Die liefde voor momenten tussen grote gebeurtenissen in, heb ik nog steeds, maar als je wat meer geleefd en gelezen hebt, dan komt er gelaagdheid in, waardoor de tussenmomenten wel degelijk interessant kunnen worden, ook voor de lezer.

Je begon op je negende met het schrijven van een dagboek. Dat heb je jarenlang gedaan. In het interview met Roeland Dubbelaar zeg je daar iets over: alsof je door deze notities het leven vast zou kunnen houden. Heeft al dat schrijfwerk achteraf gezien misschien de basis voor je latere schrijversvak gevormd?
Dat dagboek van mijn negende tot ongeveer mijn veertigste is voor mij essentieel geweest. Misschien ben ik daardoor zelfs een beetje van papier en letters geworden. Het kan niet anders dan dat ik door dit haast dwangmatige – iedere dag – schrijven de basis heb gelegd van gedachten en gevoelens omvormen in taal en andersom: door het schrijven gaan denken en voelen.

Op een dag toen je al een eind in de veertig was besloot je al je dagboeken rigoureus te verscheuren. Je deed daar een zomerlang over. Dat in kleine stukjes scheuren van die dagboeken, kun je iets meer vertellen over dit ingrijpende proces?
Ik herinner me het moment van inzicht, op zolder, tussen al die dagboeken. Allereerst namen ze fysiek te veel ruimte in, alsof ik me plotseling realiseerde dat dit vasthouden mijn bewegingsvrijheid beperkte. Vervolgens begon ik te bladeren en kwam ik met een schok tot de ontdekking dat het geschrevene niet parallel liep met mijn herinneringen. Wat was dan mijn leven? Het was in ieder geval een illusie dat ik het vast kon houden.
Ik werd er misselijk van. Het was een echte fysieke reactie: ze moesten weg, maar ik wilde de pijn maximaal voelen, als tegenwicht tegen al die jaren schrijven. Tijdens het scheuren voelde ik hoe er vanbinnen iets samenbalde, iets verdrietigs.
Maar er zat ook humor in het proces. Ik herinner me mijn jongste dochter als dreumes, die enthousiast mee begon te scheuren. Het einde was een grote grap. Ik stond toevallig voor het raam toen het papier werd opgehaald. Precies toen de klep omhoogging, kwam er een windvlaag. Snippers stoven omhoog en dwarrelden op straat: al mijn gedachten en gevoelens voor het oprapen. Hilarisch!

Hilarisch maar ook pijnlijk.
Haha, nou dit kun je een serieuze datalek noemen! Ik schrok me wild, maar moest daar ook meteen om lachen.

Nog even terug in de tijd: Je koos voor een studie Nederlands en je studeerde vervolgens cum laude af op het werk van Hans Faverey. Niet de meest toegankelijke poëzie. Wat sprak je zo aan in zijn werk?
De ruimte tussen de regels, de wereld van mogelijkheden in de stiltes, de regels die een leven lang meegaan en betekenissen die zich opstapelen. Ook het talige en abstracte ervan spreekt me aan. Poëzie die zichzelf manifesteert en weer opheft. Zijn gedichten gaan bijna ook altijd over het proces van scheppen zelf. Leven en dood.

Muziek speelt in je literaire werk een belangrijke rol. Voel je je verwant met een schrijfster als Anna Enquist?
Ik ben een groot liefhebber van haar werk. Ik herken de liefde voor het oefenen, de troost die daarvan uitgaat. In de muziek heb je ook patronen die zich steeds herhalen. Muziek en poëzie hebben beide tijd nodig om tot je te nemen. Je kunt ze nooit als geheel ervaren, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een schilderij. Beide doen sterk een beroep op de herinnering en het vasthouden en meenemen van regels en klanken.

Je werk maakt op mij de indruk dat het intuïtief en bijna op de tast ontstaat, toch lijkt het zoeken naar vorm en vormgeving essentieel voor je. Kun je iets vertellen over dit schrijfproces?
Dat klopt. Ik schrijf intuïtief. Ik vang beelden of geluiden van buiten op. Het voelt alsof ik daarna fysiek in mezelf afdaal naar de plek waar ik tijdens het scheuren van de dagboeken voelde dat zich iets samenbalde.
Het is of ik het stukje buitenwereld daar laat resoneren. Het is de plek waar mijn angsten liggen, mijn verdriet, mijn verlangens, mijn herinneringen, dromen en mijn grootste geluk. Die combinatie van vangen en laten resoneren zorgt onophoudelijk voor inspiratie. Ik kan daar blind op varen en als een dirigent op de achtergrond brengt mijn ratio de twee samen, stelt vragen en is verder vooral rigoureus aan het schrappen tot bijna alles weer is verdwenen.
Zelfs de vorm van mijn boeken kan zich intuïtief aan mij voordoen. Als ik vastloop, ga ik letterlijk bewegen, lopen, en dan stroomt het weer. Ik begrijp er eigenlijk niets van. Het zijn heel vaak de lezers die mij inzicht geven. Daarom ben ik dankbaar voor iedere lezer die de moeite neemt er iets over te schrijven.

De titel van de novelle Tere min heeft een directe lijn met muziek. Het instrument Theremin moet a.h.w. op de tast bespeeld worden. De beide hoofdpersonen leven met een gebrek. Hoe ontstaat die gelaagdheid aan thema’s. Bepaal je dat van te voren? Of komt het veel onbewuster tot stand.
Het ontstaan van Tere min is precies een voorbeeld van het proces dat ik net beschreef. Ik bekeek een filmpje van een vrouw zonder dat ik begreep wat ik zag. Ze bewoog haar handen in de lucht, raakte niets aan en toch was er muziek. Toen ik de naam van het instrument hoorde, theremin, hoorde ik meteen de klankovereenkomst met ‘tere min’.
Ik legde het verband met de minne van de middeleeuwse mystica Hadewijch: het verlangen naar eenwording met het hogere.
Dit alles resoneerde in mijn eigen worsteling met het verschijnsel ‘aanraken’ en ‘aangeraakt worden’. Dat de vrouw geen haar heeft, is ontstaan uit een misverstand van het eerste moment. Ik dacht namelijk dat de vrouw in het filmpje op een haar speelde. Toen had mijn verbeelding al een idee gevormd van een vrouw die op haar laatste haar speelt. Uiteindelijk bleek het geen haar, maar een magnetisch veld. Toch behield ik de kale vrouw, zo van haar vrouwelijkheid ontdaan. Daar hoorde gevoelsmatig voor mij een man bij die van zijn mannelijkheid was ontdaan. De vorm van deze novelle was voor mij magisch. De allereerste dialoog tussen de twee personages heb ik in stukken verdeeld en over het hele verhaal verspreid. Het is een verhaal over verlies, ontbreken, missen. Tijdens een wandeling kwam het einde mij tegemoet vliegen: het zou eindigen met de herinnering, een stukje uit die eerste dialoog, en niet met de dood, waardoor de herinnering zegeviert over de dood.

Na 2018 gaf je in een razend tempo een aantal dichtbundels en romans uit. Dit alles in eigen beheer. Je bent dan schrijver, redacteur, illustrator, vormgever en marketing director in één. Had je al die vaardigheden in huis?
Kennelijk, al ben ik duidelijk geen geschikte marketing director. Ik geef mijn boeken als e-book gratis weg. Dat maakt dat mensen bij voorbaat argwanend zijn: gratis kan in de literaire wereld nooit goed zijn. Heerlijk om als een Donna Quichotte tegen dit soort vooroordelen in te gaan.
Soms denk ik weleens dat ik inderdaad uit losse stukjes besta waartussen ik kan wisselen. Ik kan helemaal losgaan als ik schrijf, maar als ik daarna overschakel op de redacteur in mij, ben ik genadeloos. Schrappen vind ik bijna net zo fijn als schrijven. Illustreren heeft even geduurd. Mijn eerste boeken zijn vormgegeven door mijn oudste dochter en jongste zoon. Ik vind hun tekeningen mooi en we stemmen op elkaar af.
Als kind heb ik eindeloos getekend bij mijn verhalen, maar op school ben ik daar genadeloos op afgerekend, waardoor ik erg onzeker ben geworden. Pas bij mijn De steenhouwer verschenen is voelde ik na al die jaren weer een onweerstaanbare drang tot tekenen. Ook daarvan is bijna alles in de prullenbak beland, maar in de onvolmaaktheid blijft het streven.

In eigen beheer uitgegeven boeken krijgen nog steeds minder aandacht. Er kleeft toch vaak het etiket aan: Niet goedgekeurd door de officiële uitgeverijen. Toch heb je een positie weten te verwerven in de literaire wereld en ben je bv. nu stadsdichter van Zutphen. Hoe deed je dat?
Ik heb een enorme wilskracht. Die had ik als kind al. Ook ben ik nogal koppig in mijn idealisme. Op school las ik Die weiße Rose van Inge Scholl en had een enorme bewondering voor deze moed, tegen de stroom in, zuiver voor liefde, vrede en rechtvaardigheid. Sophie Scholl heeft daarvoor haar leven gegeven.
Ik zat in een gruwelijke klas die docenten wegpestte. Zelfs de rector hield een preek. Voordat hij dat deed, liet hij mij in het bijzijn van iedereen gaan, omdat de docente had opgemerkt dat ik me afzijdig had gehouden. Ik was verbijsterd dat zij in die volstrekte chaos nog oog had gehad voor die ene leerling die zich verzette. Gek genoeg werd ik in die klas toch gedoogd.
Nu zie ik misstanden in het literaire veld. Ik wil terug naar de essentie: je hebt een schrijver en een lezer en tussen hen staat alleen de tekst, die hen op magische wijze verbindt. Als ik mijn werk nooit opstuur naar een uitgeverij, zullen mensen die alleen boeken van uitgevers willen lezen, nooit mijn boeken lezen en dat vervult me gek genoeg met een gevoel van trots en kracht. Ik denk dan aan de rotsen in de bergen op plekken waar we niemand tegenkwamen, waar geen touringcars reden. Mijn ouders hebben mij de liefde voor die eenzame plekken bijgebracht en ook in het literaire veld zijn dat prima plekken om te vertoeven. Er bestaat ook schoonheid (of schoonheid die haar gezicht verbrand heeft, om met Lucebert te spreken) die door slechts een enkeling wordt opgemerkt. In vrijheid en onafhankelijkheid kan ik de eenzaamheid goed verdragen. Dat neemt niet weg dat je in de bergen diep ontroerd kunt zijn als je in alle eenzaamheid een andere wandelaar tegenkomt. Zo ervaar ik de lezers die onbevooroordeeld de moed hebben om mijn boeken op te pakken. Als een enkeling zijn bevindingen met mij deelt in de vorm van een bespreking, dan bewaar ik die in mijn hart, omdat ze mijn ziel spiegelen en mij veel inzicht geven. Remco Ekkers heeft me in de wereld van recensies getrokken, omdat hij vond dat ik goed over poëzie kon schrijven. Recensies zijn voor mij heerlijke tussendoortjes om schrijven en lezen te verbinden. Dat ik door Zutphen Literair werd voorgedragen om stadsdichter te worden, was voor mij net zo goed een verrassing. Kennelijk zijn er toch nog wandelaars die tussen de afgelegen rotsen iets waardevols hebben ontdekt.

Hoe vul je die functie in?
Ik wil als stadsdichter graag zoveel mogelijk proberen mensen uit verschillende lagen van de bevolking in taal te verbinden en mijn gedichten steeds af te stemmen met betrokkenen. Zo heb ik voor Internationale Vrouwendag een bijeenkomst met twaalf vrouwen in een buurtcentrum gehad waarop we vrijuit hebben geassocieerd op het vrouw-zijn. Er zijn soms letterlijk zinnetjes in het gedicht terechtgekomen en ook de gedachtegang tijdens het gesprek heb ik gevangen. Voor mij is dit een bijzondere en waardevolle ervaring: samen in taal!

Je bent al jaren docent Nederlands. Zijn er dwarsverbindingen tussen docentschap en dichterschap?
Alle stukjes van mij lopen in elkaar over. Het docentschap inspireert tot schrijven en ik probeer mijn leerlingen ook te inspireren tot lezen en schrijven. Als stadsdichter heb ik tijdens de Boekenweek op basis van hun teksten en regels een stadsgedicht geschreven met hun namen eronder. Schrijven, lezen, lesgeven en mentor zijn, zijn sterk met elkaar verbonden.
De suïcide van één van mijn oud-mentorleerlingen heb ik geweven in In bevingen bestaan wij. Alles stroomt.

In je hele biografie proef ik een grote vasthoudendheid. Ik heb groot respect voor hoe je je boeken in eigen beheer uitgeeft. Die vastberadenheid, je ergens in kunnen vastbijten lijkt een tegenpool te vormen met de taal van je gedichten die soms aarzelend en bijna immaterieel lijkt, zoals muziek dat ook kan zijn. Hoe ga je daar zelf mee om?
Wat mooi opgemerkt! Dat klopt inderdaad wel. Beide kanten zijn heel sterk in mij aanwezig. Misschien houden ze me wel in evenwicht. Ik heb weliswaar een sterke wilskracht, maar niet per se een groot ego. Juist in de essentie ben ik zoekende.
Die zoektocht gaat gepaard met een enorme gedrevenheid.
Ik wil als persoon niet graag in het middelpunt staan. Ik zoek weliswaar de verbinding tussen de buitenwereld en iets in mijzelf, maar ik zoek niet per se mijzelf. Daarom vind ik ook dat mijn naam er niet zo toe doet op de voorkant van een boek. Ik zet hem vaak alleen op de rug, omdat de boekhandel of bibliotheek dat praktisch vindt. Mijn moeder merkte vroeger op dat ik netjes schreef, maar dat mijn eigen naam meestal onleesbaar was. Het klinkt misschien heel gek, maar ik zie mijn werk bijna net zoals de middeleeuwers als een soort ‘gemeenschapsgoed’. Het zijn eindeloze variaties van 26 letters en de stilte daartussen. Ook een willekeurige ander had die variatie kunnen vangen. Iedereen mag ermee doen wat hij wil. Ik hoop dat lezers zich welkom voelen in mijn bouwsels. Ze mogen daar ruimte innemen en zelf betekenis geven. Het is niet per se mijn eigendom. Je begrijpt dat dit helemaal mis zou gaan bij een serieuze uitgeverij die met copyrights werkt.

We leven in angstige tijden. Wil je in je werk ruimte maken voor maatschappelijke thema’s?
Absoluut. In al mijn boeken probeer ik mij te verhouden tot de ander. Ik verbind graag uitersten met elkaar. Bombyx mori is niet per se een politiek werk, maar in het kleine verhaal echoot wel de wereldproblematiek. Ik wilde een dood kind midden in de kamer  leggen als beeld voor al onze dode kinderen, of zij zich nu zelf in hun wanhoop van het leven hebben beroofd, of ergens in een verre stad bij een aanslag zijn opgeblazen.
Ik wil mijn eigen aandeel daarin onderzoeken door te schrijven.
Ik wilde onderzoeken hoe het zou zijn als het Hajar en Hamza zijn, de directe buren van Lott, die de deur openbreken om haar uit de totale ontreddering weer bij zichzelf te brengen, tot en met het ik-perspectief aan toe. Ik vind het mooi om op het moment dat de taal tekortschiet over te gaan in poëzie, die letterlijk uit elkaar valt, waardoor mijn werk een wat hybride karakter heeft. Hanneke van Eijken schrijft in ‘Tegen het breken’ uit haar bundel Hazenklop dat we in taal een warm nest kunnen vormen als reactie op wat er om ons heen gebeurt. Zo is het maar net.

 

Drie gedichten uit de bundel wie glas blaast

voordat je mij zult ontbreken
ijlt mijn angst op lange dunne benen

vooruit

intussen bouw ik nesten van mijn hechten
aan jouw huid
broed op listen om het duister
te ontwijken

maar waar een kind en een moeder

is geen tijd

wat komen zal
strandt onophoudelijk
in haar schoot

golven breken wijzer

drijven in een voor altijd nu

wie het zeil hijst
zal ooit de mast strijken

maar in de tijd
ligt hun eeuwigheid verzonken

niets laten zij achter
in een ogenblik
ze zoekt naar wat ze in de haast
heeft verloren

het gezin

is een eiland
tussen distels en engelwortel
knapt het

kind

als bloesem uit de knop
handen vol huid om van te houden

hooguit groeit het
denkt ze
het gezin een eiland

maar voor ze het weet
valt het in wereld

delen

uit

een


boven de stad bidt de slechtvalk
de namen van kinderen
in de holte van zijn klauwen
je weet nooit hoe een kind een draad vangt

de afdruk in de hand
van het klampen

of

juist losjes tastend

ik kan een engel roepen
die het bevrijdt

van de schaduw
die het achtervolgt

maar een leven lang
zal het kind de draad

ik kan een muze aanroepen
die een verhaal weeft
in zijn handen

zodat het vluchten kan in woorden
zodra het tot spreken komt

     Andere berichten

Interview Robin Veen

‘Ik probeer nieuwe wegen te vinden.’ door Alja Spaan - Robin Veen (Den Haag, 1953) schreef in 2006 zijn eerste gedicht. Jarenlang bewoog...

Interview Roan Kasanmonadi

'Een tekst op het podium is zoveel meer dan alleen wat op papier staat.'   door Ellis van Atten   Roan Kasanmonadi (30) is...

Interview Gerlinde Weze

'Taal komt zoals zij wil.' door Monique Wilmer-Leegwater   Gerlinde Weze werd geboren in 1960 en woont tegenwoordig in Berlare,...