door Wim van Til
Toch waren de bundels van Roland Holst en Gorter niet de eerste die ik in 1972 kocht. Mijn geboortedag dat jaar was op een zondag, op maandag waren beide boekhandels in Aalten gesloten.
Dus kocht ik van mijn cadeaugeld op dinsdag 8 februari mijn eerste Lucebert, poezie is kinderspel, de bloemlezing die R.A. Cornets de Groot had samengesteld en ingeleid. Het was één van de 10.000 exemplaren van de eerste druk.
Het was geen impulsaankoop, maar een weloverwogen keuze. Ik had namelijk besloten om mijn B2-stelopdracht aan Lucebert te wijden. Een van de onderdelen van de experimentele fase van het Mammoetonderwijs was de B2-stelopdracht die het verplichte opstel kon vervangen. In de vijfde klas van het Atheneum begon ik aan een dossier over Lucebert waaruit mijn begeleider vanuit het ministerie, Jan de Zanger, titels zou destilleren voor mijn schriftelijke proeve. Later begreep ik dat die man ook dichter was. Op 15 januari 1974 kocht ik een eerste bundeltje van zijn hand als een soort hommage, Aai de baas daarom. Het was mijn drieëntwintigste bundel maar dat terzijde.
Vanaf die achtste februari bladerde ik dus door die bloemlezing, en las en las en las. Ik raakte volledig in de ban van de taal die Lucebert in die bundel en in mijn hoofd rondstrooide.
“vrolijk babylon waarin ik
met mijn tongklak als een behaarde
schotel met een scheiding woon
ik ben zo verwonderd overwon
derlijk kinderlijk
ik mij petergrad lucas pooldoof corejan
mal als mary wigman en veeg
teken als el greco”
Prachtig vond ik, vind ik dat, al begreep ik er natuurlijk helemaal niks van. Al vond ik al snel de samentrekking van (Sint-)Petersburg en Stalingrad; ook de vermoedelijke verwijzing naar de apostel Lucas (ik zat immers op een christelijke school). En dan “pooldoof”, een richting en een gebrek. Ik was op het spoor van een mogelijke werkwijze van Lucebert: combineer verschillende begrippen tot een nieuw woord, een nieuw begrip dat alleen inhoud krijgt in het gedicht. “corejan” leverde niks op, weet ik nog. Mary Wigman kon ik opzoeken in de Winkler Prins Encyclopedie die bij ons thuis stond. Dat was een expressionistische danseres. El Greco was natuurlijk een bewonderd schilder. Hij was Griek van geboorte, maar werkte vooral in Spanje. Ook al zo’n twee-deling …
De inleiding van Cornets de Groot maakte het niet gemakkelijker. Hij richt zich daarin tot de leraar die o.a. de poëzie van Lucebert aan zijn leerlingen moet voorschotelen.
Dat was echter ook voor mijn leraar te veel. Tijdens de literatuurlessen (en later ook tijdens alle lessen Nederlands) mocht ik zelfstandig in de bibliotheek aan het werk. Ik kreeg de sleutel en de vorsende blik van de conciërge maar mocht mijn gang gaan in het aquarium waarin de boeken stonden. En daar stond ook Dag & Nacht, foto’s en teksten van Lucebert. De ontdekking, dat deze dichter ook tekenaar-schilder èn fotograaf was, raakte mij. Ik wilde wel als Lucebert zijn.
In de spiegel van de badkamer bleek ik gewoon Wim van Til te zijn, dus werkte ik verder aan mijn dossier voor het toen toch nog verre eindexamen. Af en toe kwam Jan de Zanger op school om de voortgang te bespreken en om mij aan te moedigen.
“De zoeker naar de aard van een gedicht en
van des gedichts dichter
hij zal doof zijn voor het ijlingse
loven en laken van modejager & modeverguizer
de dichter hij eet de tijd op
de beleefde tijd
de toekomende tijd
hij oordeelt niet maar deelt mede
van dat waarvan hij deelgenoot is”
Het proefondervindelijk gedicht dat zo begint, noemt ook Hölderlin en Arp. Ik had het vak Duits echter na de derde klas geschrapt, dus die twee zeiden me toen weinig. Maar het beeld dat een dichter zijn tijd moet opeten, verteren en teruggeven aan de lezer was een beeld dat ik graag wilde gebruiken. Het paste bij de enorme woord-diarree die Lucebert over mij heen stortte. En ondanks de negatieve betekenis van uitwerpselen vond ik het een heerlijke douche.
Veel heb ik in die twee jaar (vwo 5 en 6) gehad aan een studie van Ad den Besten, Ik uw dichter. Ik kocht het in de uitverkoop voor 2 gulden, het was van onschatbare waarde voor mijn dossier. En als bijkomstigheid, het was het eerste poëziestudieboek in mijn verzameling. Voor die nog zeer jonge poëziebibliotheek begon en eindigde 1972 met Lucebert: van Sinterklaas kreeg ik de Darpocket Val voor vliegengod. Of dat vergezeld ging van een sinterklaasgedicht weet ik niet meer. Als dat wel zo was, is dat niet overgeleverd.