Giacomo Leopardi en Frederik Ruysch
door Hans Franse
(Giacomo Leopardi. Foto Wikipedia)
Volgens vele van mijn literaire vrienden is Giacomo Leopardi, na Dante Alighieri, de grootste dichter van Italië. Deze overgangsfiguur tussen classicisme, verlichting en romantiek werd geboren in Recanati, klein bergstadje aan de Adriatische Zee, en stierf in 1837 in Napels. Hij ligt daar begraven naast het graf van Vergilius. Het was een ziekelijk, zelfs mismaakt mens: ‘ een bochel van achteren en een van voren’, zo typeerde een van mijn vrienden hem.
Hij was de oudste van tien kinderen. In zijn ziekelijke jeugd kwam hij niet verder dan de bibliotheek van zijn vader, een autoritair, orthodox katholiek landedelman, graaf Monaldo, zeer trouw aan de paus, toen staatshoofd van de kerkelijke staat. De zwakke jongen zat op een te laag stoeltje aan het raam in de bibliotheek en leerde zichzelf aan de hand van een Bijbelvertaling in verschillen de talen naast elkaar Grieks, Latijn en Frans. Daarna bestudeerde hij de klassieken. In feite was hij opgesloten Toen hij een keer naar Macerata trok, liet zijn vader hem terughalen. Ook tijdens zijn verblijf in andere plaatsen (Firenze, Bologna, Pisa, Rome en Napels, meestal vanwege het zachte klimaat) deed zijn vader pogingen om hem terug te halen. Giacomo beschouwde Recanati als een gevangenis. Toch was zijn jeugd op zich niet ongelukkig. Zijn broers en zussen bewonderden hem. De moeder, markiezin Adelaide, gaf weinig liefde; vader, hoewel autoritair en dwingend, was vader en moeder tegelijk, een gezellig en goed prater. De bibliotheek was het centrum van het familieleven. Leopardi sprak over zijn geboorte in ‘natio borgo selvatico’:’geboren in een onherbergzame plaats’. Sommige biografen zien zijn verdere leven als een vlucht uit Recanati.
Ik heb Recanati bezocht, een klein slaperig stadje dat geheel in het teken staat van twee grote stadsgenoten: de zanger Beniamino Gigli, maar vooral Giacomo Leopardi. Als je vanaf het gemeentehuis de route naar het ‘Casa Leopardi’ volgt dan passeer je bars, winkels en restaurants, vol gehangen met gedichten van Leopardi in facsimile’s. Als Leopardi niet had bestaan zou Recanati hem hebben moeten uitvinden, ik schat dat minstens 60% van de lokale welvaart afkomstig is van de roem van Leopardi, zoals Assisi zijn welvaart dankt aan de dichterlijke figuur van Francesco di Bernardone, die wij kennen als Sint Franciscus.
(Standbeeld Leopardi. Foto Ciaotutti.nl. Klik op de afbeelding om deze te vergroten.)
Het woonhuis van de dichter is nog steeds bewoond door de adellijke familie Leopardi die olijfolie verkoopt men met het melancholieke portret van de dichter op het etiket, het is goede maar geen dichterlijke olie. Het enige te bezoeken deel van het huis is de bibliotheek, die dan ook indrukwekkend is. Ik was ontroerd toen ik die bijbel zag en dacht aan die mismaakte jongen die niets anders had dan geestelijk voer voor zijn menselijke ontwikkeling en liefde en sociaal contact miste.
(Woonhuis Leoppardi. Foto Ciaotutti.nl. Klik op de afbeelding om deze te vergroten.)
(De bibliotheek. Foto Ciaotutti.nl. Klik op de afbeelding om deze te vergroten.)
Zijn jeugd deed me denken aan die van ‘onze’ Willem Bilderdijk (1756 – 1831). Ook hij moest van zijn zesde tot zijn zestiende het bed houden in verband met een probleem aan zijn voet. Hij las veel en leerde zichzelf talen, waaronder ook zeer exotische; zijn zoon vertelde dat er bij hen thuis Perzisch werd gesproken. Was Leopardi somber, worstelend met zijn gezondheid en de angst voor de dood, vechtend voor zijn vrijheid, Bilderdijk werd een sombere hypochonder, maar in tegenstelling tot Leopardi had hij voldoende energie om vrouwen te beminnen en een bewogen, druk leven te leiden. Giacomo Leopardi schreef veel, zeker als je het relateert aan zijn betrekkelijk korte ziekelijke leven, dat niet rijk aan avonturen was, al was zijn geest constant bezig.
Ik heb een biografie van Leopardi gelezen, een zeer woordenrijk en briljant boek; heel de retorische aard van de Italiaanse essayisten komt in dit boek naar voren, je leert dus behalve Leopardi ook de auteur goed kennen: het woordenboek kwam er veel aan te pas. Het is geschreven door Pietro Citati, heet Leopardi en in 2010 uitgegeven door Mondadori. Het is meer een beschouwing van zijn werken, de plaats ervan in de Europese literatuur en de waarde ervan dan een pure biografie. Als de auteur ook de flaptekst heeft geschreven, dan heeft hij in een paar welgekozen woorden de feitelijke biografie weergegeven, wat bewijst dat Citati ook beknopt kan schrijven. Ik heb er ongelooflijk veel van geleerd.
Er is één element in het boek dat mij verraste, een verwijzing naar een Nederlands geleerde: Frederik Ruysch (1638 – 1731). Het simpele feit dat Leopardi hem gebruikt in een lijvig meesterwerk Zibaldone bewijst dat de Nederlander wereldberoemd was. De dichter/filosoof Leopardi voert hem als protagonist op in een van zijn vele dialogen. Hij was toen niet in Recanati maar bewoog zich in intellectuele kringen van bewonderaars, hier moet hij van Frederik Ruysch hebben gehoord. Ik heb in mijn Amsterdamse jeugd vele malen door de Ruyschstraat gefietst (bij OLVG) en nooit geweten wie dat was, noch vermoed dat ik hem ooit via een biografie van de op een na de grootste dichter van Italië zou ontmoeten.
Frederik Ruijsch was een Nederlands anatoom, zoöloog en botanicus, een van de belangrijkste geleerden die het anatomisch ontleden en vooral het prepareren tot wetenschap en kunst verhief. Met een nieuwe vinding (met wasinjecties en alcohol met wat kleurtoetsen) perfectioneerde hij het prepareren van dieren en vooral mensen in verband met een betere studie van het menselijk lichaam. Er was een soort museum opengesteld waarin duizenden preparaten in 1300 flessen, en 1000 menselijke lichamen waaronder veel zuigelingen, voor het publiek toegankelijk waren. Op instigatie van dr. Nicolaas Tulp (die van Rembrandts Anatomische les) gaf hij lessen in het Theatrum anatomicum. Nicolaas Witsen introduceerde hem bij een hoge bezoeker van de collectie, Tsaar Peter de Grote, die de preparaten kocht voor 30.000 gulden. Vergeleken met de 850 gulden per jaar die Ruysch verdiende was dit een fortuin, dat hij goed kon gebruiken voor zijn grote gezin. Overigens had hij ogenblikkelijk spijt toen hij zijn preparaten en methode had verkocht, hij wilde alles meteen terugkopen. Tevergeefs, ze werden meegenomen naar Sint Petersburg en tentoongesteld. Een deel brandde af, een deel schijnt nog te zien te zijn: lieflijke stillevens van fraai uitziende doden.
(Anatomische les van Frederik Ruysch door Jan van Neck, 1683. Klik op de afbeelding om deze te vergroten.)
(Anatomisch preparaat, gemaakt door Frederik Ruysch. Hoofd van een jongen met gelichte schedel. Klik op de afbeelding om deze te vergroten.)
Leopardi was misschien nog wel een groter filosoof, dan dichter, zij het een zeer sombere, worstelend met het goede en het slechte, met ziekte en dood. De dialogen in zijn belangrijke werk, Zibaldone, een reeks aforismen, essays, baseerde hij, als groot classicus, op de dialogen van Plato, waarin deze Socrates liet discussiëren over velerlei ethische en staatkundige problemen. Een van de dialogen (1820) heet:’Dialogo di Federico Ruysch e delle sue mummie’. Ik parafraseer Citati:
‘Zoals Goethe in Klassische Walpurgisnacht, begreep Leopardo dat de parodie de juiste weg is om in de moderne wereld (opkomende romantiek hf) de metafysica en de mythe te introduceren. Deze dialoog is een bewonderenswaardige mengeling van metafysica en klucht, van het sublieme en het triviale. Het kluchtige vindt men vooral in het koor van de doden, de geleerde Ruysch wordt een figuur uit de Commedia dell’arte, de herrezen doden zijn marionetten. Alles speelt zich af in de studio van Ruijsch. Hoewel men over serieuze argumenten spreekt kan het niet komischer zijn. Aan het eind van de dialoog zwijgen de mummies (opgezette mensen), buigen het hoofd en sterven nog een keer, terugkerend in de absolute stilte (…)’.
De mummies door Ruysch geprepareerd zingen een soort hymne ,waardoor de Ruysch wakker wordt. Hij begrijpt de hymne niet helemaal, vraagt zich af of het doden of vampiers zijn. Kijkend door het sleutelgat in het laboratorium, wordt Ruysch bang dat de opgestane doden hem kleding, voedsel en dus geld gaan kosten. Hij hoopt dat ze rustig blijven:’ Zo niet, waarschuw mij dan, opdat ik de stang voor de uitgang afsluit en daarna jullie allemaal dood’. Maar ze gedragen zich netjes, bovendien kunnen ze niet onderling praten, slechts antwoorden op vragen van een echte levende. De koorleider van de groep mummies (het klassieke koor) voert het woord, het is een portret van Leopardi zelf. Ruysch wil weten: ‘Welke gevoelens qua lichaam en ziel ervaart gij op het punt van sterven?’ De koorleider (Leopardi) maakt hem duidelijk dat het een uitdoven is, de ziel is iets geestelijks. ’We hebben geen pijn ervaren’. Ruysch haalt al zijn kennis van de klassieken naar boven en stelt dat de dood een werkelijk lijden is. Maar de doden houden vol, ze hebben geen pijn ervaren. ‘En als je dood bent bestaat het vermogen tot lijden niet’. Ruysch is gerustgesteld. Zijn laatste vraag is: ’Hoe merkte je op het laatst dat de geest uit het lichaam was gegaan. Zeg maar, hoe kon je weten dat je dood was?’ Er valt een diepe stilte. Ruysch maakt een grap: ’Ze zijn prachtig goed gebleven’.
Terwil Leopardi tijdens een zoveelste ziekbed op de rand van de dood zweeft zoekt hij naar een metafysische onderbouwing van wat de dood zal zijn. Ruysch daarentegen lijkt iemand te zijn voor wie de dood slechts iets is om ‘in te balsemen’, zijn metafysische vragen eindigen met een mummie.
De dichter stierf in Napels, waar hij eindelijk het mildste klimaat had gevonden in de armen van zijn jongere vriend Ranieri.