Jan Clement (Torhout,1948) studeerde Woordkunst aan het Koninklijk Conservatorium te Gent, doceerde Woordkunst aan verschillende Academies en aan het Koninklijk Conservatorium Gent en was voorzitter van OverTheMoonvzw, een jongerencollectief dat theaterproducties realiseerde en ‘het boek IK’, dagboekfragmenten van jongeren uit geheel Vlaanderen.
Hij publiceerde een achttal dichtbundels, waaronder Daar (uitgeverij P). Zijn werk werd in diverse literaire tijdschriften als Dietsche Warande & Belfort, Nieuw Vlaams Tijdschrift en Deus ex Machina opgenomen.
Ook vertaalde hij Gesprek met de engelen (Lemniscaat) en Terugkeer van de engelen.
De gedichten in deze publicatie komen uit Het huis in het gras, een nog te verschijnen bloemlezing uit eigen werk. Het laatste gedicht komt daar niet uit, dit is van augustus 2025.
Aanleiding tot het schrijven van dit gedicht was enerzijds een radio-uitzending op VRT Radio 1 waar men het had over De Grote Kroniek van Ieper 1490 en anderzijds de beelden die recent wereldwijd werden verspreid over een jonge vrouw in Gaza.
–
Een jongen loopt, loopt met lichte tred
telkens hij een voet neerzet, veert
de verte met zijn haar zacht wuivend op
–
Vanwaar en waar naartoe en steeds opnieuw
maar altijd onverwacht, bij elke stap
in het glad gespierde lentelicht
laat hij slanke schaduw in mij achter
–
Kijkt nooit opzij of om, zijn blik
reikt verder dan het verste in zichzelf
verder dan ooit een loper lopen kon
–
Ik zal nooit weten wat hij op zijn weg
langs lanen, op zijn lange tochten zocht
Hij zal nooit weten wat zijn lopen
elke keer weer bij mij vermocht
–
Zodra hij voor het raam verschijnt
kijk ik hem na
Tot hij om de bocht verdwijnt
–
Dagenlang staat de stoel
leeg in het gemaaide gras
Niemand komt, geen kat
kent de holte van zijn zitting
alleen wat stof, wat stuifmeel
–
Zit ik in de tuin, neem ik
een andere stoel, plaats hem
ernaast, kijk hoe niemand komt
Hoe recht de rug nochtans, hoe
stevig de poten, krachtig
–
en zachter dan katten
zijn ronding, als hij zit
in de lege stoel, schrikt op
een vogel, vliegt weg
–
Niemand komt
–
Een late weg. Plots
de jongen met zijn scooter
rijdend aan mijn zij
Kijkt op. Geeft gas. Bladeren
knetteren. Rijdt mij voorbij
–
Tussen verre bomen sterft
een veeg licht. Een vogelkreet
bloedt leeg in de lucht
De hemel zoekt troost in de nacht
Hij remt. Kijkt om. Wacht
–
Zomer
1490 – Klierstraat, Ieper
–
De Zwarte Dood raast door de straten.
Kinderen sterven,
op een handvol na –
18 – of wat er van rest.
Een jonge vrouw wordt dood aangetroffen
in haar armoedige huisje.
Haar buik –
een nest voor de ratten.
–
De stad is een hel.
De dag is lang.
–
–
–
Zomer
2025 – Vluchtelingenkamp Al-Shati, Gaza
–
Een jonge vrouw klemt haar kind –
18 maanden oud – tegen haar borst.
Haar Muhammad, of wat er van rest:
een geraamte – maar het leeft nog.
Zijn pamper, een zwarte vuilniszak.
Je hoort het kind schreeuwen, geluidloos.
Tot hier.
Tot in de hemel.
–
De wereld is een hel.
De nacht duurt lang.