LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Anne Carson – Glas, Ironie & God

17 okt, 2025

De tanden van de taal

door Peter Vermaat



Het is goed dat Marijke Emeis haar vertaling van Anne Carson’s Glass, Irony & God besluit met een nawoord, waarin ze ingaat op een aantal aspecten van haar vertaalactiviteit. Het zwaartepunt ligt daarbij op het maken van keuzen en de verantwoording daarvan. Emeis is een vertaler en zeker geen hertaler: iedere eigen inbreng van de vertaler moet in haar ogen worden vermeden en ze heeft de neiging om de auteur in alles te volgen, zelfs wanneer die mogelijk de fout in gaat. De focus ligt daarmee sterk op de inhoud; niet alleen van de vertaling, maar juist ook van de vertaalde tekst.

Gelukkig past die benadering goed bij dit werk van Carson, dat overigens in originele vorm voor het eerst al halverwege de jaren negentig van de vorige eeuw is gepubliceerd. Het talige karakter van Carson’s werk in deze bundel lijkt over het algemeen weinig rijk aan klank en ritme, maar voornamelijk beschrijvend parlando. Dat betekent niet dat Carson klank niet interessant zou vinden: ‘Sommige woorden blijken heel anders te klinken dan je had gedacht. Soms brengt de manier waarop ze klinken je tot vragen die je anders niet zou stellen.’ (pp. 150-151) schrijft ze in het afsluitende essay ‘Het gender van geluid’ en daarmee geeft ze ook meteen aan waarin haar voornaamste belangstelling bij klanken ligt, namelijk bij het stellen van vragen.Veel meer dan een dichter doet Carson zich kennen als een denker en ook de meeste teksten in deze vertaling vertonen dit kenmerk.

Een ander kenmerk van deze vertaling is wat er ontbreekt: De Engelstalige uitgave van 1995 begint met een ‘Introduction’ van Guy Davenport. Nu kan ik me voorstellen dat je een werk van een als duidelijke feministe te karakteriseren auteur niet wilt laten inleiden of misschien wel ‘duiden’ door een man, maar het weglaten van dit stuk in de vertaling wekt wel nieuwsgierigheid. Ik had dit besluit in het nawoord van de vertaler toch vermeld willen zien, liefst ook met de bijbehorende argumentatie. Overigens heb ik het via internet toch grotendeels tot nu kunnen lezen en een kwalificatie als: ‘The god Eros and his mother Aphrodita are outlaws again, a new puritanism descends, but there are still poets – Anne Carson is among them – who allow Eros his dominion and can tell us that while prophets sleep, the asters in the garden unload their red thunder into the dark.’, had wat mij betreft best ook vertaald mogen worden.

Hoe nu om te gaan met Carson’s teksten in deze bespreking? De uitgave is niet tweetalig en juist in het geval van vertalingen – en zeker wanneer de vertaler een bijna absolute tekstgetrouwheid nastreeft – is de relatie met de originele tekst, in elk geval voor mij als lezer, het meest interessant. Om die reden citeer ik behalve uit deze bundel eveneens het equivalent uit de originele tekst, die ik in fragmenten via het internet vrij eenvoudig kon opzoeken. Daar komt bij dat een auteur primair kenbaar is in de taal waarin hij zich gewoonlijk uitdrukt en dat een vertaling vrijwel uitsluitend recht te doen is in vergelijking met wat zij vertaalt.

In ‘Het Glas-essay’ (The Glass Essay) blikt de ik-persoon, op bezoek bij haar moeder die alleen woont in een huis op de heide, terug op haar leven met Law, ‘de man die in september vertrok’. Terwijl ze dat doet, refereert ze aan haar favoriete schrijfster Emily Brontë, met wie ze zich sterk identificeert.




WHACHER

Whacher,
Zoals Emily het doorgaans schreef,
heeft tot verwarring geleid.
Zoals

in druk op regel één van het gedicht Tell me, whether, is it winter?
in de Shakespeare Head-editie.
Maar wat ze schreef is whacher.

Watcher is wat ze was.
Ze keek naar God en mensen en heidewind en open nacht.
Ze keek naar ogen, sterren, binnen, buiten, het weer.

Ze keek naar tralies van de tijd, die braken.
Ze keek naar het arme hart van de wereld,
wijd open.
(…)

[pp. 12-13]

WHACHER

Whacher,
Emily’s habitual spelling of this word,
has caused confusion.
For example

in the first line of the poem printed Tell me, whether, is it winter?
in the Shakespeare Head edition.
But whacher is what she wrote.

Whacher is what she was.
She whached God and humans and moor wind and open night.
She whached eyes, stars, inside, outside, actual weather.

She whached the bars of time, which broke.
She whached the poor core of the world,
wide open.
(…)

 

In dit fragment en de vertaling ervan vallen mij verschillende dingen op. In de eerste plaats kiest de vertaler ervoor om het woord ‘watcher’ dat Emily Brontë blijkbaar consequent spelde als ‘whacher’, in gecorrigeerde vorm te gebruiken, waar Carson dat expliciet niet doet. In het Engels krijgt het herhaald gebruik van ‘whached’ bovendien een vervreemdend effect, alsof het een bewerking weergeeft die zaken actief kan veranderen: in ‘She whached the bars of time, which broke.’ wordt die indruk het sterkst gewekt, heel anders dan in de vertaling ‘Ze keek naar tralies van de tijd, die braken.’, waar het breken geen gevolg van het ‘whachen’ lijkt te zijn. Ook in de combinatie whether-weather maakt Carson een klankverbinding die in de vertaling verloren gaat. Maar het meest treft mij het klankgebruik van Carson. In de eerste regels lijkt ze een aanloopje te nemen, waarna in de tweede helft van het fragment de w-, o- en a-klanken los gaan en hun werk doen in het geestesoor van de lezer. In haar eigen tekst is Carson meer dichter dan de vertaling haar toelaat te zijn.

In de reeks ‘TV-mannen’ neemt Carson gegevens over klassieke ‘helden’ (soms echte, zoals Hektor, soms overdrachtelijke, zoals Sokrates of Artaud) ter hand en vult de leemten daartussen met eigen inhoud, vaak afgeleid van of ontleend aan de vaktechnische werkelijkheid van film, televisie, opnametechniek en regie-aanwijzingen.




TV-mannen: De slaper

De slaper, enig en echt, staat in het donker gegrift.
Slaapmineralen reizen bij hem naar binnen.
Reizen uit hem weg.
Signaalsprong in zijn pols.
Landt bij mij, landt op mijn zenuw.

Nacht knielt over de slaper.
Waar begon zijn reis, brandt
zich een weg waarheen?
En met welk doel zwemt hij nu.
Zwem, slaper, zwem.
(…)

[p. 80]

TV Men: The Sleeper

The sleeper, real and dear, is carved on the dark.
Minerals of sleep are travelling into him.
Travelling out of him.
Signal leaps in his wrist.
Caught to me, caught to my nerve.

Night kneels over the sleeper.
Where did his journey begin, where will
it burn through to?
And what does he swim for now.
Swim, sleeper, swim.
(…)

Dit gedicht wijkt enigszins af van de overige in de reeks, in de zin dat er geen specifieke persoon wordt beschreven, maar een slapende man. Blijkbaar maakt hij zwembewegingen, die de dichter zich laten afvragen waarheen hij in zijn slaap op weg is. Het gedicht – helaas te lang om in zijn geheel hier te citeren – is het meest raadselachtige in de bundel. Zonder het woord expliciet te noemen, evoceert Carson een zee waarin de slaper al slapend zwemt, waarbij hij mineralen inneemt en uitscheidt en waarin vooral donkere tinten de vormen aannemen van zijn onkenbare, onvormbare maar toch vaag waarneembare gedachten, dromen, gedrochten. Ook hier vind je na enig zoekwerk klanken die de beleving ondersteunen: s en i.

En ook hier verliest de vertaling wat van de dynamiek die de grondtekst wel heeft: ‘signal leaps’ suggereert een beweging, terwijl ‘signaalsprong’ dit van een afstandje toont en ‘caught to my nerve’ heeft een associatie met een brutaal waagstuk (‘to have the nerve’), wat met ‘landt op mijn zenuw’ eveneens in de beschouwelijkheid wordt getrokken.

Het wat mij betreft meest intrigerende onderdeel van deze bundel is ‘Het boek Jesaja’, waarin Carson niet alleen de persoon Jesaja, maar ook de Bijbel en zelfs de ‘persoon’ van God naar haar hand tracht te zetten. Als classica weet Carson als geen ander dat hybris, het je als mens verheffen naar een kosmogonische positie waarop je geen rechten kunt doen gelden, onvermijdelijk leidt tot ondergang en soms zelfs de dood, maar als dichter waagt ze de sprong desalniettemin.

Omwille van de ruimte zijn onderstaande citaten gecomprimeerd weergegeven; in beide teksten volgt er na iedere regel een witregel:


HET BOEK JESAJA

I.

Jesaja werd boos wakker. / / Tegen Jesaja’s oren klotste zwarte vogelzang nee het was boosheid. / / God had Jesaja’s oren volgestopt het stekels. / / Vroeger waren God en Jesaja vrienden geweest. / / God en Jesaja waren toen elke nacht met elkaar in gesprek, Jesaja haastte zich de tuin in. / / Ze hadden het gesprek onder de Tak. Nacht stroomde omlaag. / / God liet Jesaja gonzen van voetzool tot hoofd. / / Jesaja had God bemind en nu werd zijn liefde pijn. / / Jesaja verlangde een naam voor die pijn, hij noemde hem de zonde. / / Maar Jesaja was een man die geloofde dat hij een land was. / / Jesaja noemde het land Juda en de zonde de toestand van Juda. / / In Jesaja zag God het wereldblad branden. / / Jesaja en God keken anders tegen de dingen aan, ik kan u alleen vertellen wat ze deden. / / Jesaja sprak het land toe. / / De broosheid van de mens! riep Jesaja. / / Het land bewoog in zijn bolster en sliep verder. / / Twee plakken bloedend vlees lagen gevouwen als vleugels over zijn ogen. / / Het land sliep als een hard en glanzend schilderij. / / Kan iemand nieuwe angst bedenken? / / Toch heb ik de zonde bedacht, peinsde Jesaja en hij streek met zijn hand over de knoppen. / / Maar toen, ten gevolge van een reusachtige wederzijdse aantrekkingskracht – / / waar Jesaja (voor en tegen) de rest van zijn leven vocht – / / sloeg God Jesaja’s onverschilligheid aan scherven. / / God waste Jesaja’s haar in vuur. / / God nam de steun weg. / / Onder zijn vleugels van vlees luisterde het land. / / U, zei Jesaja. / / Geen antwoord. / / Ik hoor u niet, sprak jesaja nu weer onder de Tak. / / Licht bleekte de nachtcamera open. / / God kwam. / / God verbrijzelde Jesaja als glas door elke holte van zijn land. / / Leugenaar! zei God. / / Jesaja legde zijn handen op zijn jas, hij legde zijn hand op zijn gezicht. / / Jesaja is een nietig wezen, zei jesaja, maar geen leugenaar. / / God zweeg. / / Dat werd hun contract. / / Aan beide zijden broos, geen leugens. / / Jesaja’s vrouw kwam naar de deur, de deurposten hadden zich bewogen. / / Wat is dat voor geluid? vroeg Jasaja’s vrouw. / / De vreze des Heren, zei Jesaja. / / Hij grijnsde in het duister, ze ging weer naar binnen.
(…)

[pp. 119-121]


The Book of Isaiah

I.

Isaiah awoke angry. / / Lapping at Isaiah’s ears black birdsong no it was anger. / / God had filled Isaiah’s ears with stingers. / / Once God and Isaiah were friends. / / God and Isaiah used to converse nightly, Isaiah would rush into the garden. / / They conversed under the Branch, night streamed down. / / From the sole of the foot to the head God would make Isaiah ring. / / Isaiah had loved God and now his love was turned to pain. / / Isaiah wanted a name for the pain, he called it sin. / / Now Isaiah was a man who believed he was a nation. / / Isaiah called the nation Judah and the sin Judah’s condition. / / Inside Isaiah God saw the worldsheet burning. / / Isaiah and God saw things differently, I can only tell you their actions. / / Isaiah addressed the nation. / / Man’s brittleness! cried Isaiah. / / The nation stirred in its husk and slept again. / / Two slabs of bloody meat lay folded on its eyes like wings. / / Like a hard glossy painting the nation slept. / / Who can invent a new fear? / / Yet I have invented sin, thought Isaiah, running his hand over the knobs. / / And then, because of a great attraction between them— / / which Isaiah fought (for and against) for the rest of his life— / / God shattered Isaiah’s indifference. / / God washed Isaiah’s hair in fire. / / God took the stay. / / From beneath its meat wings the nation listened. / / You, said Isaiah. / / No answer. / / I cannot hear you, Isaiah spoke again under the Branch. / / Light bleached open the night camera. / / God arrived. / / God smashed Isaiah like glass through every socket of his nation. / / Liar! said God. / / Isaiah put his hands on his coat, he put his hand on his face. / / Isaiah is a small man, said Isaiah, but no liar. / / God paused. / / And so that was their contract. / / Brittle on both sides, no lying. / / Isaiah’s wife came to the doorway, the doorposts had moved. / / What’s that sound? said Isaiah’s wife. / / The fear of the Lord, said Isaiah. / / He grinned in the dark, she went back inside.
(…)

Naast evident Bijbelse taal gebruikt Carson in dit fragment ook staande uitdrukkingen uit de tegenwoordige tijd: met ‘adressed the nation’ hoor je de echo van een hedendaags politicus die het volk toespreekt op televisie. Daarnaast zal een doorgewinterde Bijbellezer bij het gebruik van ‘deurposten’ onmiddellijk denken aan de Uittocht uit Egypte en het beschermende teken van het bloed in dat verhaal. Met een beetje fantasie kun je ook ‘Hij grijnsde in het duister’ verbinden met de episode uit Genesis waar Saraï lachte toen haar op hogere leeftijd nog een zwangerschap werd aangezegd.

Het is niet voor het eerst of laatst dat Anne Carson risico’s neemt met haar teksten, maar in dit onderdeel is de inzet mogelijk wel het hoogst. Hoe eenvoudig is het immers om bij het verpersoonlijken van een Bijbels profeet – immers een figuur uit de overlevering -, waarschijnlijk zelfs de grootste in zijn soort, in een kuil te vallen: die van schriftuurlijke volgzaamheid (of het tegendeel), die van tekst- of uitdrukkingsvastheid (conform de Statenvertaling, of juist het tegendeel) of die van dogmatische kniebuigzaamheid (of opnieuw het tegendeel). Nu heeft Carson de nodige ervaring in de klassieke wereld en weet ze hoe een oude tekst ademt, zucht, zingt en zwijgt. Daarbij heeft ze mogelijk als ‘perspectiefsteuntje’ een verhaalpositie ingenomen die je als vanzelf het beste van beide werelden brengt, namelijk die van de Afro-Amerikaanse voorganger, die ik persoonlijk heel herkenbaar aan het woord hoor in de passage ‘Isaiah is a small man, said Iasaiah, but no liar.’ Het is die familiair-vriendschappelijke omgang van de mens met God, waarbij God als oom, buurman of reisgezel volkomen natuurlijk voorstelbaar en benaderbaar is, die deze tekst niet alleen zijn geheel eigen karakter geeft, maar waarin de lezer zich zonder veel moeite kan bewegen en mogelijk zelfs thuis kan voelen.

Wederom gaan hier in vertaling heel wat schilfers vanaf. Ik denk dat de voornaamste oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat vertaalster Emeis hier juist wel voor een specifiek (gedateerd) Bijbels jargon kiest, zoals bij ‘De vreze des Heren’, die in verschillende recente Nederlandse Bijbelvertalingen afwisselend wordt vertaald met ‘Ontzag voor de Ene’ (Naardense Bijbel), ‘ontzag voor de HEER’ (Nieuwe Bijbelvertaling) of ‘eerbied voor de Heer’ (Bijbel in gewone taal). Waar Carson in haar taalgebruik aangeeft dat ze weliswaar de strijd aangaat met God, (of waarschijnlijker: het patriarchaal mannelijk godsbeeld) maar hem daarbij volkomen serieus blijft nemen, loopt de vertaling het risico door het gebruikte idioom terecht te komen in een versteende werkelijkheid en misschien wel neigt naar het karikaturale. Ik ben ervan overtuigd dat dit niet de bedoeling van Emeis is, maar mogelijk een gevolg van (te) weinig vertrouwdheid met de ontwikkeling van het Bijbels taalgebruik in de verschillende vertalingen vanaf 1619 tot nu toe. En uiteraard is ook dat domein een wetenschap op zichzelf waard, die ik niet meeneem in mijn knapzak, laat daarover geen misverstand bestaan.

Wat mij het lezen van Carson’s originele teksten gebracht heeft is in elk geval een verrijkt, verdiept en daardoor veel meer genuanceerd beeld van Anne Carson als dichter. Wat ze schrijft over klank en haar verbinding daarmee is veel kenmerkender dan ik in eerste instantie had begrepen, mogelijk met name door het verband waarin ze het schrijft. Taal en specifiek klank heeft een subliminale werking, die Carson kent, erkent en ook als dichter toepast. Daar komt haar specifieke argumentatie nog bij.

Taal heeft tanden en Anne Carson laat die af en toe goed zien. In de vertaling van Marijke Emeis gaat er echter nogal eens een bitje overheen. Ik zou die vertaling dus juist willen gebruiken als sterk argument om vooral het origineel te gaan lezen.

____

Anne Carson (2025). Glas, ironie & God. Vertaling Marijke Emeis. Uitgeverij Koppernik. 162 blz. € 24,50. ISBN 9789083463599

     Andere berichten