LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Meanderen in samenspraak

9 okt, 2025
door Romain John van de Maele

 

 

afbeelding © Pixabay

 

Enkele tientallen jaren geleden nodigde de scherpzinnige essayist en dichter Dick Gebuys (1954) me uit om deel te nemen aan een panelgesprek over literatuur en kritiek. De avond ging door in Heerlen, en als Belgisch lichtgewicht belandde ik aan een lange tafel naast de Nederlandse zwaargewichten Koos van Zomeren (1946), Ivan Wolffers (1948-2022), Wiel Custers (1947) en Jaap Goedegebuure (1947). Die avond werd me duidelijk dat ik als essayist en criticus nog veel werk voor de boeg had: de gebruikte terminologie was voor mij gedeeltelijk terra incognita. Toen ik jaren later contact opnam met Joop Leibbrand (1943-2015) met het voorstel om voor Meander dichtbundels te recenseren, had ik mijn achterstand weggewerkt, al was ik niet in staat om een essay te schrijven zoals ‘Les chats’ de Charles Baudelaire van Roman Jakobson (1896-1982) en Claude Lévi-Strauss (1908-2009). Maar dat was ook niet nodig, en ik ontving snel een uitnodiging om met enkele bundels aan de slag te gaan. Vanaf mijn eerste ingezonden bespreking zond Joop me onveranderlijk zijn goedkeuring, al wijzigde hij soms de interpunctie of voegde een kleine verklaring toe. Helaas heb ik slechts een heel korte tijd met hem als redacteur kunnen samenwerken. Wellicht typisch voor de ernst waarmee  hij zich voor Meander inzette, was zijn korte reactie vanuit het ziekenhuis, enkele dagen voor hij is overleden. Hij deelde me mee dat hij opgenomen was en spoedig opnieuw contact zou opnemen.

Daarna werd mijn gesprekspartner – een begrip dat letterlijk moet worden opgevat – Hans Puper (1953). Hans was (is) een scherpzinnige lezer en hij stelde soms een kleine toevoeging voor. Nu en dan suggereerde hij om de indeling van de paragrafen wat aan te passen, maar die ingrepen waren van korte duur. Al snel volgde, nadat ik een recensie had aangeboden, een echt gesprek over dichters, literatuur, maatschappelijke en filosofische onderwerpen. Dat was niet altijd het geval, maar een bespreking bleek vaak een gelegenheid te zijn om een virtuele dialoog te beginnen. Hans sprak vanuit zijn leeservaring en verwees meermaals naar H.C. ten Berge (1938), een dichter van wie ik het werk slechts zeer oppervlakkig ken. Het meest indringende gesprek betrof het positivisme, de filosofische stroming die o.a. alle metafysische en niet-zintuiglijk controleerbare ideeën afwees. Voor mij was en is de metafysica niet achterhaald, meer zelfs: in het existentialisme, de filosofische stroming die een grote invloed op mij heeft gehad, is de metafysica een integraal bestanddeel van het zijn.

Toen Hans wat overspoeld werd door de vele recensies, nam Eric van Loo (1957-2021) een deel van de recensierubriek van hem over, en ook met hem wisselde ik enkele keren van gedachte. Mijn bespreking van De eerste zeventien (2018) van Miel Vanstreeels (1951) had hem aanvankelijk wrevelig gestemd, omdat ik in de recensie te vaak naar mijn eigen achtergrond had verwezen. Maar gaandeweg had hij echter ingezien dat ik een nieuwe vorm van recenseren had geschapen: de ‘autobiografische’ recensie. De rook uit het wierookvat was echt niet nodig: ik had alleen willen aantonen dat bij het bespreken van poëzie de eigen ervaring altijd een rol speelt. Zoals Kierkegaard (1813-1855) schreef, is de waarheid subjectief.

Toen ik Eric het gedicht American Rabbits van Staf Rummens (1926-1983) aanbood voor de rubriek Klassiekers hapte hij onmiddellijk toe (gepubliceerd op 16 mei 2020), maar hij stelde voor om één specifieke zin, die naar zijn gevoel afbreuk deed aan de waarde van de dichter te schrappen. Ik ging zonder tegenstribbelen akkoord met zijn voorstel, het was immers terecht. Hij erkende dat het gedicht van Rummens een blijvende impact had. Toen ik hem een gedicht van Marcel Wauters (1921-2005) uit de bundel Er is geen begin en geen einde (1950) voorstelde, wees hij het voorstel af: het gedicht was naar zijn smaak niet meer dan een anekdote. Wellicht kende hij de poëzie uit de periode waarin Vlaamse dichters experimentele poëzie schreven onvoldoende om in te zien dat Wauters tijdens de experimentele orkaan gedichten schreef die als verre voorlopers van de nieuw-realistische stroming golden. Een criticus is niet alleen een kind van zijn tijd, hij/zij is ook een ‘product’ van de omgeving waarin hij/zij is opgegroeid.

Ook Janine Jongsma (1965) zwaaide een keer met het wierookvat. Zij was van oordeel dat ik net als Hans Puper en enkele andere medewerkers van het bespreken van kunst een kunst heb gemaakt. Te veel lof! Als recensent draag je een verantwoordelijkheid, en je doet je best om een geschikt koppelteken te zijn tussen het besproken werk en het publiek. Is dat een kunst? Neen, het is een bescheiden toepassing van langzaam opgebouwde kunde, die zoals altijd water in het zand is, want kennis en kunde zijn vergankelijk. Ze worden ooit weggespoeld door nieuwe inzichten en nieuwe vaardigheden, zoals dat ook in de wetenschappen het geval is.

     Andere berichten

Je kwam er niet zomaar binnen

door Edith de Gilde   Edith de Gilde (Den Haag, 1945) was docente Nederlands, begeleidde vrijwilligers voor Oxfam-Novib, had een...

Goudvissen

Goudvissen

door Gerard Kool   Gerard Kool was lang de rechterhand van Rob de Vos. Hij schrijft en leest en is te vinden onder zijn eigen naam en...

Wat kan ik zeggen?

door Jan Loogman   Met mijn rode regenponcho ben ik op 5 oktober 2025 een stipje van de rode lijn die zich uitspreekt vóór Gaza,...