door Hans Franse
Deze column wilde ik voor Alja schrijven, zij had een heel speciale band met de onlangs overleden Joost Prinsen, die ooit een gedicht van haar oplas terwijl hij niet wist wie ze was. Aan zijn handschrift te zien was hij al broos, maar toen ik hem ontmoette, nog in de kracht van zijn bestaan ( ik was theaterdirecteur en in mijn theater kwam ‘List en bedrog’ in 1985), ontmoette ik een lieve, vriendelijke, zelfs zachte man.
Maar toen ik, denkend over wat ik zou schrijven, aan Joost Prinsen dacht, realiseerde ik me, dat met Joost een tijdperk verdwijnt, dat nooit meer terugkomt; hij was voor ons allemaal belangrijk. Ik schrijf deze column voor iedereen in het algemeen, en Alja in het bijzonder, over die verlichte tijd, een tijd waarin de kinderen serieus werden genomen als kind, niet als volwassene in opleiding of bedreigde diersoort, maar als kind met een eigen wereld, een tijd waarin zoveel kon op het gebied kunst, cultuur en samenlevingsopbouw. De bibliotheken werden gratis, in de wijken kon gespeeld worden, de ouders creëerden een leefwereld voor de kinderen en er kwam een nieuw type kinderboek. De jaren zeventig waren mijn gouden jaren. De aanloop naar die jaren, toen Nederland op een speelse wijze door elkaar werd geschud, waren fascinerend. Het is de tijd dat de autoriteit verdween en dat je zelf moest, maar ook kon zorgen, dat je je eigen autoriteit verdiende.
Kindertheatergroepen vertelden geen sprookjes, maar gebruikten ze om kinderen te laten zien wat hun plaats was. Herman Frank met zijn theater ‘Pssst’ ‘bezette’ met zijn publiek het Van Abbemuseum en opende zo de tentoonstelling ‘Speelruimte’, Wiedus deed ook fijne dingen, evenals Tejater Teneeter. Josef van de Berg liet kinderen als tolken en mediatoren optreden in zijn voorstellingen zonder technische hoogstandjes maar met een ontroerende portemonnee, en mevrouw de Heks, gemaakt van twee gordijnringen. In dat kader vervulde Joost Prinsen met Aart Staartjes en Wieteke van Dort als acteurs op de televisie een fundamentele rol met teksten van grote dichters en tekstschrijvers als Jan Boerstoel, Hans Dorresteijn, maar vooral Willem Wilmink. Onder regie van Frans Boelen, de latere sympathieke directeur van de Leidse Schouwburg, en Aart werden ‘Stratenmaker op zee’ en ‘J.J. de Bom, voorheen de kindervriend’ ongelooflijk belangrijk in de emancipatie van het kind als kind. Het mocht brutaal en anarchistisch zijn, lachen om poep en pies en scheetjes van de deftig dame, maar tegelijkertijd huilen om Freekie, een imbeciele jongen die zo ongelooflijk blij kon zijn en nadenken over scheiding en dood. Teksten en muziek waren perfect, maar zonder deze drie grote performers was de boodschap niet overgekomen. Ik herinner me dat mijn kinderen, nog jong, met ons tranen lachten om de deftige, plechtstatige Engelse wals met deftige woorden als ‘bemorst’ en ‘narigheid’, waarin de honden werd gevraagd niet op het voetbalveld te poepen, want dan zou de keeper in de poep grijpen en de jongen die kopte was er ook niet best aan toe:
‘…hondenpoep niet op het voetbalveld
daar hebben wij narigheid van,
als je wilt schijten met alle geweld:
doe dat thuis, in de koekenpan’
We dansten na afloop van het programma met zijn vieren ‘De kakkietrap, (Hans Dorresteijn/Jan Riem en Harry Bannink) waarin vrolijke Surinamers over Nederland vertelden, hoe vies het er was, dat ze geen samba of rumba meer konden dansten naast hun armzalige hutjes, daarom naar Nederland kwamen, maar….
Wij dansen hier een nieuwe dans
Op de straat en op de stoep
Wij dansen hier een nieuwe dans
Ter ere van de hondepoep
Wij dansen hier nu stap voor stap
De kakkietrap, de kakkietrap
Door de hondedrollen heen
Van ’t linker op ’t rechter been
Wij vinden ’t een nare grap
De kakkietrap, de kakkietrap
Worden zulke programma’s voor kinderen nog wel gemaakt op prime time?
Aart Staartjes stierf al eerder. Vorig jaar herdachten wij mijn lieve vriend Frans de Leef, voorzitter van Pulchri Studio, groot performer die zijn moedertaal, het plat Haags kon verwisselen met het bekakte ‘Haegs’ en die op facebook een bericht had geschreven. ‘Lieve vrienden, als je dit leest ben ik gaan hemelen’. Wieteke van Dort was broos maar zong met haar heldere stem en prachtige articulatie voor Frans nog over de ‘weduwe van Indië’. Hans Steijger, groot Haags cabaretier (hij schreef meer dan honderd liedjes over Den Haag) begeleidde haar. Korte tijd later moesten wij de briljante, grappige en schalkse Wieteke herdenken die bij Wim Kan begon, die ook getuige was bij haar huwelijk en de stem van Indië werd.
En nu is Joost weggevallen, de vriendelijke Joost, die zo van gedichten hield en zo mooi kon declameren en die zich niet meer goed kon houden bij het ontroerende gedicht van Willem Wilmink over ‘…Ben Ali Libi, de kleine schlemiel’.
‘…In ‘t concentratiekamp heeft hij misschien
zijn aardigste trucs nog eens laten zien
met een lach en een traan, een misleidend gebaar,
Ben Ali Libi, de goochelaar.
En altijd als ik een schreeuwer zie
met een alternatief voor de democratie,
denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.
Voor Ben Ali Libi, de kleine schlemiel?
Hij rust in vrede, God hebben zijn ziel.
Dank je Joost voor wat je voor ons betekende en hoe je bijdroeg aan het plezier en de emancipatie van ons allemaal en voor alle aandacht aan de poëzie. Ik hoop dat jullie fakkel blijft branden. Rust in vrede.
–


