Ton van Leeuwen (1981) werkt al 20 jaar als tekstschrijver in de wereld van communicatie en journalistiek. In coronatijd ontdekte hij de kracht van poëzie, waarmee een nieuwe wereld voor hem openging. Met behulp van een aantal cursussen en workshops vond hij een eigen stem en een favoriet thema: de verhouding tussen mens en natuur.
In 2024 won hij de Plantage Poëzie Prijs. Sindsdien durft hij zich dichter te noemen. Met onderstaande gedichten debuteert hij op Meander.
–
Over nauwsluitende betonplaten door ons buitengebied
slenterend voel ik mij plotseling bekeken. Honderden ogen
op stokjes: wij noemen het fluitenkruid. Ze werpen een vuile
–
blik. Rode klaver en korenbloem spannen huilerig samen
tot ijzig stille sirenes. Brandnetels en distels bijten van zich af:
jullie hebben genoeg genomen
en gebracht.
–
Wild wuivend riet, schamperende klaprozen, ik loop
rood aan. Een gedrongen koolzaadplant schreeuwt stop
of ik schiet. Hoor ik daar iets ritselen in het gras?
–
Ik wil barmhartig zijn maar wat ik overbreng is lomp
gebonk, op beton dat alleen maar vaster en vaster
en vaster komt te liggen.
–
Hier heeft een collectief conceptuele kunstenaars
haar ideeën van vooruitgang gebotvierd
op een immens kleitablet. Met brute kracht
–
het medium bewerkt tot veelkantige brokstukken
lukraak laten liggen vochtig spiegelend
in clair-obscur. De kijker op afstand
–
gehouden en in verwarring gebracht. Geniaal
hoe hier wordt gespeeld met verwachtingen
van tijd, ruimte en subsidies.
–
Het is een mooie dag om buiten te zijn. Maar de distelvlinder
komt alleen hier echt tot zijn recht. Geen wonder:
een doka is donkerder dan aardedonker. Rechtsonder de sterren
staat iets geschreven. De maker die zich schaamt
voor eigen werk. Stilte
–
wordt hier vrij vertaald. Ieder voor zich:
ontzag voor achteloos migrerende vlinders, grenzeloos
verdriet om vogels vol plastic, ongemakkelijk onbelang
van krimpende verre eilanden en natuurlijk
–
de ijsbeer op de schots. Dag na dag
gaat dit museum van vensters en spiegels
om vijf voor twaalf open.


