Gepuzzel met de programmering, dichters die te laat komen, liefdesverklaringen van dronken bezoeksters en geen enkele voordracht zien of horen. Coördinator Taco Schreij (26) en assistent-coördinator Joost van Zoest (23) blikken samen met Meandermedewerker Sanne den Adel terug op het Huis van de Poëzie, dat nog maar net achter de rug is. Voor wie er foto’s en filmpjes bij wil zien, staat sinds deze week materiaal op www.huisvandepoezie.nl.
Wat is het Huis van de Poëzie?
Joost: Een poëziefestival waar we bezoekers een interessante combinatie van dichters voorschotelen op een bijzondere plek in Utrecht. Gevestigde namen staan naast beginnend talent in zo’n twaalf verschillende ruimtes. Het publiek wordt aangemoedigd op zoek te gaan en zijn eigen live-bloemlezing samen te stellen.
Taco: Wij proberen ieder jaar weer een staalkaart van de Nederlandstalige poëzie te bieden: publieksfavorieten, podiumdichters, debutanten, gecanoniseerde dichters en obscure winkeldochters delen één podium. Rijp en groen, luidruchtig en verstild, traditioneel en avant-garde staan naast elkaar, zonder dat het één het ander de wind uit de zeilen neemt. In een intieme setting dragen de dichters voor aan het publiek.
Is het poëziepubliek lastig?
Taco: Nee hoor, of het moet die ene dronken – “Simon [Vinkenoog, red.] ik hou van je!” – bezoekster zijn die we met klem hebben moeten verzoeken het pand te verlaten.
En de locatie?
Joost: Elk jaar verkast Het Huis, zodat de bezoekers een nieuwe Utrechtse plek bij nacht leren kennen. Die wisselende plek biedt elk jaar weer uitdagingen en ideeën voor de programmering. Het Utrechts Archief, de voormalige Utrechtse Rechtbank, heeft in de kelder authentieke cellen bijvoorbeeld. Wij zetten een dichter dan in zo’n cel met één gelukkige bezoeker voor een voordracht. En in Grand Hotel Karel V stond dit jaar het onderdeel ‘In Bed met een Dichter’ op het programma, een intieme lezing met één dichter in een hotelkamer. Op het bed, onder het bed, in het bed, en de rest van de tien bezoekers erbij, erop, ernaast, of in kleermakerszit er omheen.
Taco: Door ieder jaar opnieuw een unieke, onverwachte locatie te kiezen wordt de poëzie aangekleed, of juist uitgekleed, of omgekleed.
In hoeverre zijn jullie betrokken bij de programmering?
Taco: Ingmar Heytze neemt het leeuwendeel voor zijn rekening. Gelukkig vormen wij een democratische commissie en mag iedereen protest aantekenen en suggesties doen. Bij de tweede editie was mijn bijdrage mager, maar langzamerhand begin ik mij meer te mengen in de programmering. Het gaat altijd in samenspraak, niemand heeft het laatste woord.
Joost: Taco en ik hebben vervolgens de taak die programmering vorm te geven. Welke dichter laten we hoe laat in welke ruimte voordragen, in combinatie met welke andere dichter of dichters? Dat is elk jaar weer een hele lastige en interessante puzzel.
Taco: Zeker wanneer je bedenkt dat we gemiddeld dertig dichters – met hun eigen wensen, eigenaardigheden en populariteit – parallel programmeren in verschillende ruimtes.
Lukt dat?
Taco: Poëzie heeft als voordeel dat ze niet veel technische hulpmiddelen vraagt. Wij hebben een droge, bij voorkeur warme plek nodig, een dichter en publiek. Dan ben je er. Dat maakt ons vrijer. We kunnen vier bezoekers een kwartiertje opsluiten met Bart Chabot in een cel van de oude rechtbank, Anna Enquist laten voordragen in een bezemkast, en Remco Campert op een hotelkamer zetten zonder dat het allerlei logistieke onmogelijkheden met zich meebrengt.
Houd je ook rekening met de minder en meer ervaren dichters?
Taco: Als je bedoelt dat Ellen Deckwitz, vooraf en tijdens, meer begeleiding nodig heeft dan oude rotten in het vak als Remco Campert en Anna Enquist , dan, ja, gaan we er anders mee om bij de voorbereiding.
Joost: Iedere dichter krijgt een eigen begeleider die hem wegwijs maakt. Natuurlijk programmeren we een grote naam eerder in een grote ruimte, zodat zoveel mogelijk bezoekers hem of haar kunnen zien. Andersom zetten we een nieuw talent vaker in een iets kleinere zaal: liever een kleine ruimte tot de nok toe gevuld, dan een grote halfleeg.
Is het noodzakelijk om als organisator van poëzie te houden?
Joost: Onderdelen als promotie en publiciteit, kaartverkoop en informatievoorziening zie je overal terug, en deze expertise kan net zo goed inzetbaar zijn bij een festival over poëzie als over film of muziek. Toch heeft elk festival of evenement zijn eigen karakter, en ik denk dat het de voorkeur verdient als de organisatie precies weet waarover zij praat.
En hoe zit dat bij jullie?
Joost: Ik studeer Taal- en Cultuurstudies aan de Universiteit Utrecht, met als hoofdrichting Moderne Letterkunde. Ik ben een liefhebber van de letteren; lezen is mijn tweede natuur. Naast romans verslind ik ook dichtbundels: de verdeling in mijn boekenkast is ongeveer gelijk. Ik vind het daarom extra leuk betrokken te zijn bij een poëziefestival.
Taco: Ik heb onlangs – na mijn Bachelor Portugese Taal & Cultuur – de Master Vertalen behaald. Maar ik moet bekennen dat mijn fascinatie en waardering voor poëzie is meegegroeid met het festival. Bij de eerste editie deed de naam Manon Uphoff slechts ergens een belletje rinkelen en ja, Ingmar Heytze, die deed ook iets met poëzie, toch?
De betrokkenheid bij het Huis heeft me kennis laten maken met een universum dat ik niet kende en waar ik ook nog niet aan toe was. Zo heeft zich een interesse in – misschien wel passie voor – poëzie ontwikkeld. Ik kan er niet meer omheen.
Ga je door dit werk ook anders naar poëzie kijken?
Joost: Nee. Na een voorbereiding van een jaar moet alles op één avond gebeuren. We zijn constant bezig met organiseren van allerlei zaken. Dit jaar heb ik voor het eerst nog een aantal voordrachten gezien, omdat we die gefilmd hebben en beschikbaar stellen op de website. Het gebeurt wel eens dat ik de poëzie daardoor uit het oog verlies, maar als ik haar dan weer in het vizier krijg, kijk ik er niet anders naar dan voorheen: het blijft schitterend.
Taco: In de zin dat ik het verschil ben gaan waarderen tussen poëzie die na voordracht op papier haar waarde wel of niet behoudt en vice versa, ja. We willen dichters die hun poëzie een stem kunnen geven, die een voordracht hebben waardoor het publiek naar huis terugkeert met een nieuwe laag over die poëzie. Wat overigens niet betekent dat het Huis alleen ruimte biedt aan toegankelijke poëzie.
En naar dichters?
Joost: Ik heb in drie jaar tijd een wonderlijk mozaïek van dichters voorbij zien komen. Het blijft geweldig om de mensen van wie je het werk bewondert ‘in het echt’ te zien. Ik ben ze niet echt anders gaan bekijken. Het zijn mensen zoals jij en ik, maar met een bijzonder talent voor taal, dat ze kunnen en willen delen. Ik vind dat geweldig. Kennismaken met dichters achter de schermen heeft ervoor gezorgd dat ik Bart Moeyaert, K. Schippers en Erik Bindervoet nog sympathieker vind dan ik ze al vond.
Taco: Ik ben dichters pas gaan waarderen door het festival te coördineren, dus in zekere zin ben ik iedere dichter meer gaan waarderen door het festival. Wie werkelijk een diepe indruk achter hebben gelaten zijn Menno Wigman, Bart Moeyaert, K. Schippers en K. Michel, Antjie Krog en Frank Starik.
Wat is je favoriete festivalanekdote?
Joost: Tijdens het afgelopen Huis stond K. Schippers klaar voor zijn volgende optreden. Het was het absolute spitsuur van de avond, en meer dan honderd bezoekers stonden te dringen om hem te zien voordragen. Het was druk en warm. Hij moest in vijf minuten op het podium staan, maar het werd hem te benauwd en hij baste: "Ik moet hier nu weg." Het kon eigenlijk niet, maar ik begeleidde hem toch snel via een sluiproute naar de kloostertuin van Karel V. Daar zaten we samen op een bankje even uit te puffen. We zeiden weinig. Hij verbaasde zich over het schitterende Karel V en over het grote aantal bezoekers voor deze literaire avond. Ik verbaasde me dat ik op een bankje zat naast een van de schrijvers die ik het meest bewonder.
Taco: Ach, wat heb ik er veel. Dichters blijven een vreemd slag mensen. Ik beperk me tot een door mij zeer gekoesterde Remco Campert-anekdote. Aan het einde van de festivalavond en na de nodige glazen rood van deze en gene was de jas van Remco Campert zoek. Een van onze vrijwilligers nam zijn taak als dichterbegeleider zeer serieus en het werd zijn levensmissie de jas veilig te retourneren aan de rechtmatige eigenaar. De volledige festivalorganisatie was inmiddels op de hoogte van de ramp. Ondertussen probeerde ik Remco, die het allemaal in het geheel niet deerde, op zijn gemak te stellen. Waarop ik deze legendarische en voor altijd gekoesterde woorden naar me toe geslingerd kreeg: “Taco, jongen, alles leuk en aardig, maar: Get my fucking coat, man!”