Radna Fabias (1983) is geboren en getogen op de Nederlandse Antillen. Zij studeerde aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht en won in 2016 de poëzieprijs van de stad Oostende. In 2018 werd ze bekroond met de C. Buddingh’-prijs voor haar debuutbundel Habitus. Januari 2019 won ze de Awater Poëzieprijs en werd haar bundel Habitus genomineerd voor de Grote Poëzieprijs 2019. Elly Woltjes ging in gesprek met haar.
foto Wouter le Duc
Virginie Platteau schrijft in de Poëziekrant: Een vitaal, beheerst baldadig, volstrekt eigenzinnig, onontkoombaar debuut dat blaakt van de scheppende energie.’ Eric van Loo van Meander heeft het over ‘een poëtische dijkdoorbraak’.
Toen ik de bundel de eerste keer doorbladerde viel me de diversiteit van de vormen, het spelen met vorm op. Dat maakte me nieuwsgierig en ik heb met veel bewogenheid je poëziebundel gelezen. Heb je de vormen en het uiterlijk van de bundel helemaal zelf kunnen bepalen?
Ja. Niemand hield mijn pen vast. Mijn redacteur is geweldig en belachelijk goed in het plaatsen van slimme vraagtekens in manuscripten, maar hij zat niet aan mijn vormspel.
Het uiterlijk van de gedichten heeft weer het formaat van de bundel bepaald. Zo is het boek wat breder zodat er ruimte is om uit te waaieren. De precieze vormgeving van het boek, het omslag, de schutbladen, het zetwerk, dat alles is het werk van de zeer kundige vormgever in gesprek met mij en mijn redacteur. Ik had een sterke voorkeur wat de kleur betreft: geen. Zwart. En eenvoud. Verder had ik associaties die ik met mijn uitgever en vormgever deelde. Ik heb bijna een traantje gelaten om het resultaat. Ik houd intens van de kwetsbaarheid van het object als gevolg van die gaten. Ik houd van de cirkelvormige afdrukken die op het schutblad ontstaan bij gebruik. Ik houd van het glanzende zwart en het zwart daaronder en het gegeven dat je door het zwart heen kijkt en meer zwart vindt, zij het een ander zwart. Ik houd van de schutbladen tussen de afdelingen. Een soort filmcuts, maar dan op papier. Ik houd van het zetwerk en de eenvoud. Dit alles sluit aan bij de tekstuele inhoud van het boek. De vormgeving van het boek, de communicatie daarover en wat daaraan voorafging bevestigden voor mij dat ik op de juiste plek debuteerde.
De associaties die ik had bij het voorblad dat zwart met gaten is, was een andere dan in de recensies wordt vermeld. Ik dacht aan kartonnen munten die eruit gehaald zijn.
Het omslag is haast een rorschachtest gebleken en ook dat is precies goed. Er is een manier om ernaar te kijken en er een gasmasker in te zien. Of een gezicht en een traan. Of een ongeldig gemaakt paspoort. Of zwarte gaten. Of kogelgaten. Ik hoor veel associaties van mensen. Laatst hoorde ik bij een voordracht dat iemand in de gaten in het omslag de afdelingen terugzag. Ik laat de interpretaties met rust. Ik maak zelf soms de grap dat het omslag ook gebruikt kan worden als piemeldiametermeter. Die grap maak ik ook omdat ik piemeldiametermeter een leuk woord vind en nooit de kans heb gehad het bij scrabble te leggen. Ik houd van het feit dat het boek me in staat stelt die grap te maken. Ik vind het overigens interessant dat jij er kartonnen munten in ziet.
Hoe lang schrijf je al?
Ik zou een begin moeten markeren om daar antwoord op te kunnen geven. Hoe markeer je het begin? Ik wilde naar de kunstacademie. Schrijven of fotografie, dacht ik. Maar voordat het zover was, schreef ik al. Gedichten, dagboeken, korte verhalen, brieven aan penvrienden, maar ook fun fact: ik heb kleine preekjes geschreven. Ik was toentertijd zo’n vier à vijf dagen per week in de kerk en was nogal bezig met de Bijbel en met wat ik pas veel later predikantenretoriek zou gaan noemen. Weer daarvoor knipte ik papier uit en lijmde boekjes aan elkaar. Ik plakte daar prentjes in en verzon er een verhaal bij waarbij ik me liet leiden door de taferelen op de afzonderlijke prentjes. Ik koos een volgorde voor die prentjes, plakte ze in het boekje en maakte daar een verhaal van. Mijn moeder heeft die boekjes lang bewaard. Er was echter een moment waarop schrijven niet langer plezierig was. Niet meer enkel spel of iets prettigs om in te vluchten. Het moment waarop je inziet hoe weinig je weet, wellicht. Dat begon aan de academie. Schrijven was daar niet leuk. Het was zoeken, lastig, pijnlijk, puzzelen, hard werken, soms ongenadig zwaar en soms ook…haast sacraal. Toen pas begon het. Dat was een jaar of vijftien geleden en ik ben nog altijd doordrongen van hoe weinig ik weet. Meer nog dan toen. Ik denk dat dat erg goed is voor een schrijver. Althans: voor de schrijver die ik wil zijn.
Op de achterflap van de bundel wordt de bundel existentialistisch en feministisch genoemd. Wat overheerst naast het vinden van een thuis volgens jou het meest en waarom?
Het vinden van een thuis? Haha. Het is veeleer een vruchteloos zoeken, vind je niet? Maar goed. Een preoccupatie met perspectief wellicht? Ongemak ten aanzien van classificatie? Wantrouwen jegens dat wat zich als vanzelfsprekendheid voordoet? Vertroebeling? Het zoeken? Het bevragen? Zoiets. En waarom? Omdat die dingen mijn aandacht hebben.
int.moederland-nacht
nu werpen de aangelegde palmbomen hun beweeglijke schaduw op het bed waarop ik lig
vraag me niet of ik bang ben
de schaduw van de cactus die daar wel thuis is, is een onbeweeglijke fallus op de muur
tegenover het bed waarop ik lig
vraag me niet of ik bang ben
de wind waait door de gaten in het dak boven het bed waarop ik lig
ik geloof niet in geesten
vraag me niets
de zee is diep
ik stop de angst in alle kiezelstenen
Hoe ga je om met de hoeveelheid publiciteit die er geweest is rond de uitgave van je dichtbundel en het winnen van de C. Buddingh prijs?
Ha. Behoedzaam? Een tikkeltje vervreemd? Schuchter en irrationeel zenuwachtig in de buurt van camera’s?
Als ik schrijf ben ik beter in staat om de dingen die ik waarneem en de dingen waarover ik nadenk te behandelen zoals ik ze zie, zoals ik ermee worstel. In tegenstelling tot schrijven, resulteert het babbelen over die zaken vaak in een reductie die soms behoorlijk ongemakkelijk kan voelen. Onvolledig. Heel jammer. Ik probeer daarop te letten. Verder probeer ik vooral door te werken.
Het schrijven van poëzie lijkt bij jou wel onontkoombaar?
Ik weet niet of dat zo is. Ik zou eerder zeggen dat schrijven onontkoombaar is. En dan is het steeds weer zoeken naar een zo waarachtig mogelijke weergave van mijn waarneming, mijn denken en hoe ik daarin wankel. Dat leidt tot veel pogingen. Ik zocht een voor mij waarachtig idioom, naar een manier om beelden uit mijn persoonlijke archief, dat waar ik door gevormd ben en waar ik nog steeds door gevormd word in te zetten. Ik stelde me veel vragen en probeerde veel uit en faalde herhaaldelijk. Dat zoeken raakte ook aan vorm, genre, verteltechnieken, ordeningsmethodes. Ik wil een essayistisch proces. Dat staat nog los van het eindproduct. Ik zocht bijvoorbeeld ooit naar manieren om ritme als ordeningsmethode in te zetten. Ik heb me een tijdje vragen gesteld over mijn fascinatie met enumeratio. Wat was die obsessie met opsommingen, met lijstjes? Of herhaling. Wat voor effect hadden die zaken op mij als lezer en wanneer en hoe kon ik ze als schrijver toepassen om mijn waarneming mee te ordenen en over te brengen? Ik zocht ook naar een taal die niet alleen te decoderen was door mensen met een berg culturele bagage.
openingsscène
op het vliegveld trek ik uit
mijn schoenen mijn riem en als
erom gevraagd wordt ook mijn broek
ik laat me door de honden besnuffelen de wapens
installeerde ik onder mijn vingertoppen ik heb daar
ook de versnelde hartslag opgeslagen
ik zie er keurig uit mijn haar zit goed
ik glimlach als een schaap ik kijk omlaag
het masker aan een elastiek
achter mijn oren gehaakt
Ik denk dat ik steeds probeer iets van orde te scheppen. Op allerlei manieren. In mijn werkproces grijp ik soms kunstmatig in om niet te verzuipen. Ik bewaar iets in een map bestemd voor proza omdat ik vermoed dat iets meer ruimte vraagt, meer woorden nodig heeft etc. Maar ik ben ook al heel lang geïnteresseerd in gelaagdheid, contrastvorming, gelijktijdigheid, daar waar stellingen elkaar raken of tegenspreken. Dat hoort bij mijn blik. Ik ben wellicht daardoor ook gefascineerd door de plekken waar vormen en genres elkaar raken. Grensgebieden. Iets aan die tussengebieden resoneert enorm. Ik voel me daar als schrijver ‘thuis’. Dus soms wordt iets uit de prozamap een lang, verhalend gedicht omdat ik het idee heb dat dat ‘past’. Hoe weet ik dat? Ik denk dat ik probeer steeds iets van een kern in het materiaal te vinden en die kern te gehoorzamen. En dat resulteert vaak in gedichten, ja, maar dat is lang niet altijd het geval. Dus ik zou zeggen: het zoeken en het verzamelen, het bevragen, het spelen en het schrijven. Daar ontkom ik niet aan. Maar poëzie? Ik lees graag poëzie en ik schrijf graag poëzie en ik vind poëzie een prachtig en rijk en rekbaar ding, maar ik zou het schrijven ervan niet onontkoombaar noemen, geloof ik. Door de chaos zoeken naar een eenheid of iets wat daarop lijkt. Dat herhaalt zich en zou je onontkoombaar kunnen noemen. Wat het eindproduct ook wordt.
Toch voelde ik het als een rauw zingen. Dat bedoel ik niet negatief, maar wat is je reactie daarop?
Rauw zingen? Hoe kan dat negatief zijn? Omdat het gebrek aan beheersing impliceert? Ik lach en huil hard om het idee van totale beheersing. Beheersing is hooguit een streven. Maar het idee van totale beheersing is ook verlammend. En het streven naar totale beheersing kan resulteren in krampachtige, steriele eindproducten. Wat ik mooi vind, wat mij diep raakt, doet dat doorgaans niet vanwege volmaaktheid. Ik houd van een randje. Een stevige rand zelfs. Dit is tijdens het schrijven ook steeds een vraag: hoe lang moet ik doorgaan met slijpen en poetsen? Ik wil niet dat het glad wordt. Ik houd ervan als er ook iets van onmacht, ontoereikendheid of worsteling zichtbaar of hoorbaar is. Of een scheurtje. Een moeite.
Bij rauw zingen denk ik aan tambú, aan een zwetende Brittany Howard in You ain’t alone. Haar stem, haar hele lijf als ze zingt. Er is beheersing, maar er is gelukkig meer. Ik denk aan Big Mama Thornton, Jimi Hendrix in Machine Gun, Lydia Lunch in Black Juju, Billie Holiday op vrijwel elke plaat. Zelfs die zoete standards worden rauw als ze uit haar keel komen. Of een versleten Gil Scott Heron aan het einde van zijn leven. Hartverscheurend schoon. Ik kan nog even doorgaan, hoor.
Ik vind rauw mooi. Ik vind het woord ook mooi. Er zit vuur en bloed en vlees en roest in dat woord. Pijn en een rauw geluid zijn verbonden. Ik heb als puber kort en matig gegrunt in een metal band. Ik weet hierdoor dat het produceren van een rauw geluid pijn kan veroorzaken. En om een enigszins waarachtig rauw geluid te produceren helpt het om aan pijn te kunnen refereren, meen ik. Ik vind dat geen onwenselijke associatie bij de bundel. Als ik het zou kunnen zou ik een tambúformatie hebben. Zoals Mystika Stefania en haar dochter Aya. O man, als ik dat zou kunnen, zou ik me helemaal hees krijsen. En ik zou daar heel veel goud bij dragen.
Goed. Ik heb mijn pen en mijn blik. Daar moet ik het mee doen.
Wat zijn je plannen voor de toekomst op schrijfgebied?
De luwte opzoeken. Veel lezen, me verplaatsen, kijken naar het materiaal dat ik heb, mezelf vragen stellen, proberen de aandacht te vinden om goed te kijken, nieuwsgierig te blijven, trachten de moed te vinden en te houden om te schrijven waarover ik meen te moeten schrijven. Me wellicht een keer hees krijsen. En dan de mildheid zoeken om iets daarvan te laten staan en te delen. Mezelf fouten toestaan. Erg belangrijk. Waken voor cynisme ook. En doorgaan. Kijken wat er gebeurt als ik eens geen gedichten schrijf zonder per se de poëzie vaarwel te zeggen. Dat alles moet resulteren in een volgend boek waarover ik nu eigenlijk alleen kan melden dat het geen poëziebundel wordt.
Gedichten uit Habitus De Arbeiderspers/ vierde druk juni 2018/Amsterdam/ Antwerpen