Verlangen naar een ‘coming out’
door Maarten Hamelink
Zo’n Herman Koch; scoort in 2009 een hit met Het diner en brengt met Ideale schoonzoon dit najaar alweer zijn volgende roman uit. Het is een productie die ontzag inboezemt, jaloers maakt misschien, nog los van de kwaliteit of houdbaarheid. Ook het poëtische literaire landschap kent in Nederland zijn veelschrijvers. Mark Boog gooit in dat opzicht hoge ogen met zes dichtbundels en vier romans sinds zijn debuut in 2000. Hetzelfde geldt voor dichters als Arjan Duinker of Eva Gerlach die al jaren een moyenne halen waar uitgever én liefhebber hun vingers bij aflikken. Van de laatste verschijnt overigens nog dit jaar de bloemlezing Het gedicht gebeurt nu met een weerslag van dertig jaar dichterschap. Iets om naar uit te kijken.
En toch, goed beschouwd is er veel te zeggen voor schrijvers met een beperkt oeuvre. Zij lopen minder het risico dat hun kunst langzaamaan het gezicht van een kunstje krijgt of anderszins aan eigen succes ten onder gaat. Zeker als een vroege dood de oorzaak van de bescheiden productie is, kan dat de roem alleen maar ten goede komen. De enige held is toch een dode held, niet waar?
Theo Monkhorst leeft en een veelschrijver is hij zeker niet. In vier decennia gaf hij twee dichtbundels uit en nu volgt bij de Witte Uitgeverij in de serie ‘verse voeten’ zijn derde bundel. “Mijn coming out als schrijver”, zegt de geboren Hagenaar er zelf over in een interview van voorjaar 2010. Zijn uitgever heeft er voor de zekerheid aan toegevoegd dat het een selectie betreft van de laatste tien jaar. Wel een kleine tegenvaller, want liever krijg je toch het beste van zo’n tijdvak voorgeschoteld. Maar vooruit, het zal de formulering zijn.
En het is waar, de titel Omdat er iets ontbrak brengt je onmiddellijk met twee voeten daar waar je wilt zijn; in de klei waar de schrijver spit en zwoegt totdat ‘het’ aanschijn krijgt. Als hij hier vervolgens ontdekt dat er heel wat ontbreekt en dit als leitmotiv op de kaft laat zetten, dan voel je dat er mogelijk muziek tussen die kaften schuilgaat. Immers, waar de afwezigheid tegenwoordigheid krijgt, is poëtisch leven mogelijk. Volmaaktheid vuurt nu eenmaal maar weinigen aan tot schrijven, het verlangen ernaar des te meer. Zo is de titel op zich al een belofte van het landschap dat de dichter belooft te ontvouwen.
De vier secties van de bundel tellen samen een veertigtal gedichten. Om het gelijk maar te verklappen, in de derde sectie getiteld ‘Zoeken in wit’ zijn de beste te vinden. Deze veelal korte verzen draagt Monkhorst met een in memoriam op aan ‘H.O.’, naar ik aanneem een geliefde. Het openingsgedicht krijgt daardoor meteen een extra lading die ook beklijven wil:
Verbond
Zij had de schoonheid van papier
waarop men schrijven kan
zo wit was zij, haar huid, haar kleren.
Hij schreef op haar: u hoort van mij
en deed daarmee de levende belofte
voortaan voor haar zichzelf te zijn.
Wat hier in de eerste regels begint met een tedere aanraking, zoals van de schrijvende hand het papier, krijgt een mooi vervolg in het contrast tussen de erotische zintuiglijkheid van ‘hij schreef op haar’ en het zakelijke, goed getimede ‘u hoort van mij’. Door de keuze van de dichter om de twee korte strofen elk met een hoofdpersoon te beginnen, Zij en Hij, krijgt het gedicht daarnaast meer intimiteit, alsof je getuige bent van een dialoog tussen twee geliefden. In de slotregel vinden deze gesprekspartners elkaar in wat je toch mag lezen als bron en bestemming van de liefde zelf; ‘voor elkaar zichzelf te zijn’. Een raak gedicht dus met een happy end zonder sentiment. Helaas blijkt het al snel een hoogtepunt in een verder tamelijk vlak landschap.
Bij de meeste gedichten begint het probleem al in de openingsregel waar Monkhorst grossiert in observaties die je moeilijk met iets anders dan schouderophalen kunt begroeten. “De schommel hangt”, “De ochtendzon is koud”, nee, zoiets maak je niet meer goed. Ook weinig functionele enjambementen werken niet mee. “In Rome staan de deuren/en de ramen open (…)”. So what. Dit is een beschrijving die zichzelf op geen enkele manier overstijgt en eerder de deur onmiddellijk dichtgooit dan de lezer uitnodigend naar binnen trekt. Het typeert het dichterschap dat uit deze bundel naar voren komt.
Inderdaad, in de wereld van Monkhorst ontbreekt nogal wat, meestal te veel om er als lezer meer dan een poëtische intentie in te zien. Deze dichter, die droomt van een ‘coming out’, weet uit de ervaring van het onvolledige en onvolmaakte niet datgene te putten om in zijn poëzie het omhulsel van woorden een inwendig lichaam te geven, met een hart dat verlangt, zoals je van een beetje schepper mag verwachten.
***
Van Theo Monkhorst (1938) verscheen in 1960 City of Glass (uitg. André Deroubaix, Doornik) en in 2000 Poging tot benadering (uitg. BZZToH).
Verder publiceerde hij de korte roman in briefvorm Brieven aan mijn liefste (uitg. Synthese, 2006) en het toneelstuk King Dik, nar en koning (De Witte Uitgeverij, 2010) dat als openbare lezing in het Spuitheater is opgevoerd met o.a. Anne Wil Blankers en Boris van der Ham. Verder zal nog dit jaar de roman Vuil bloed bij De Witte Uitgeverij verschijnen en begin volgend jaar de roman Uit liefde stommeling.
Theo Monkhorst was columnist van de Haagse Courant en is medeoprichter van de website www.haagsecolumnisten.nl.