Peter J.R. Vermaat (1963) werkt als adviseur en programmamanager in de IT-sector. Hij publiceerde enkele gedichten in De Revisor (1991), Opspraak (2008) en Dighter (2009). In 2014 verscheen de bundel Omzichtig.
Van 2011 tot en met het laatste nummer in 2017 was hij eindredacteur van het Gelderse poëzietijdschrift poëziepuntgl, waarin hij ook een aantal recensies publiceerde.
Alja Spaan stelde hem een paar vragen.
Hoe ben je bij Meander terechtgekomen? En wat doe je bij Meander?
In 2007 heeft Meander een aantal gedichten van mij geplaatst en in 2008 ook een interview. In 2017 dong ik mee naar de Meander Poëzieprijs en eindigde ergens in de achterhoede. Kort daarop werd mij gevraagd of ik nieuwe bundels zou willen bespreken. Ik weet niet precies hoe men op dat idee kwam. Mogelijk speelden mijn activiteiten voor poëziepuntgl een rol. Inmiddels heb ik mijn negentiende bespreking voor Meander afgerond.
Wat vind je leuk aan deze klus?
Op een enkele uitzondering na vraag ik de redactie om mij willekeurige bundels ter bespreking te sturen. Dat kunnen debutanten zijn, uitgaven in eigen beheer of oude rotten in het vak. Het leuke is dat je bundels, die je in andere gevallen hoogstens vluchtig zou doorkijken, nu meerdere keren geconcentreerd moet lezen. Vaak ontdek je onverwachte dingen, soms heb je werkelijk geluk een prachtige bundel te treffen. De bundels van Tritsmans en Ten Napel had ik waarschijnlijk via de boekhandel nooit leren kennen.
Het komt ook voor dat een bundel zijn pretenties absoluut niet kan waarmaken en dan gaat hij subiet op het grillrooster. Mijn karakter heeft polemische trekken en die kunnen dan aan het werk. Daarbij hoop ik wel enige humor in dergelijke besprekingen te leggen, want dit zijn geen kwesties van leven en dood.
Kun je je herinneren hoe je met poëzie in aanraking kwam?
Vanaf mijn twaalfde jaar heeft er al iets gesluimerd, dat voornamelijk door muziek gevoed werd, maar de werkelijke kracht van taal heb ik pas ervaren in 4VWO, bij het lezen van Vera Janacopoulos van Jan Engelman. Een jaar later hebben we ons als klas een aantal maanden intensief beziggehouden met Gerrit Achterberg. Toen ik tijdens mijn eerste studiejaren in een dichtersgroepje terechtkwam, ben ik pas echt heel veel literatuur gaan lezen. Ik had enorm veel in te halen en ik ben iemand die niet graag een discussie verliest door te weinig achtergrondkennis.
Ik heb gedichten al vrij vroeg ervaren als thuiskomen. Veel meer dan iets te willen worden, bleek ik daarin te zijn wie ik was. In de taal vind ik plaatsen van verwant beleven, zoals ik dat lang geleden al mocht formuleren.
Vanzelfsprekend is er ook wel het een en ander veranderd in die bijna veertig jaar. Klank en ritme hebben een veel belangrijker plek gekregen, zowel in mijn eigen werk als in wat ik in andere poëzie wil ervaren. Ik heb niets met ‘denkerigheid’. Wie zijn ideeën en meningen wil slijten, doet dat bij voorkeur in proza. Essayistiek is een volwassen kunstvorm en daarbij ook een eerlijke: een essay is open voor repliek en dupliek, waarbij ieder zijn wapen kiezen mag, maar waarbij de vizieren open blijven. Wel moet ik toegeven hierin enigszins inconsequent te zijn, bijvoorbeeld in het plezier dat ik ervaar bij het zien hoe W.F. Hermans door middel van zijn verhalende kracht iemand het daaromheen liggende wereldbeeld kan insleuren.
Wat vind je van het poëtisch klimaat in ons taalgebied? Is een Dichter des Vaderlands eigenlijk nodig?
Het is lastig om je eigen tijd te vergelijken met een periode in het verleden, die na filtering door het historische proces tot je komt. Ogenschijnlijk was de gemiddelde kwaliteit van de literatuur in ons Interbellum aanmerkelijk hoger dan tegenwoordig, maar daarbij is de ervaring van iedereen die zich toen met schrijven (en lezen!) bezighield niet meer te reconstrueren. Wie weet ervaren komende generaties Menno Wigman wel zoals ik Nijhoff ervaar; wie zal het zeggen? Tegelijkertijd is de macht van de media en de kracht van de markt vandaag de dag niet te onderschatten. Zoals de aandacht van de mens tegenwoordig versplinterd wordt door de massa van het lawaaiig dingen naar zijn gunsten, zo is de aandacht voor literatuur eveneens gefragmenteerd in alle randverschijnselen. Ik ken schrijvers die vanwege een boek zo vaak gevraagd worden om ergens te komen spreken, dat ze jarenlang niet toekomen aan een volgend boek. Een luxeprobleem wellicht, maar kenmerkend voor ons tijdsgewricht, vrees ik. Daarbij is de kans dat je, mocht je bij een uitgever zijn binnengekomen, in alle rust aan een gebalanceerd oeuvre kunt werken, naar mijn inschatting niet zo heel groot. Ieder moment staan weer nieuwe helden te dringen om op het podium te worden gehesen en het publiek duwt de held van gisteren er net zo gemakkelijk weer af. Kijk naar wat er in de wereld om je heen gebeurt en constateer dat Nico Dijkshoorn regelmatig landelijk te zien is bij DWDD, terwijl Menno Wigman eenzame doden met een gedicht naar het graf begeleidde.
Ik ervaar enig arrivisme bij dichters die een contract hebben bij een landelijke uitgeverij. Dat lijkt mij onterecht. Zoals bijvoorbeeld een Turingprijs laat zien, vormen deze uitgeverijen niet echt een kwaliteitsfilter, terwijl ze zichzelf graag als zodanig presenteren. Evenals in het bedrijfsleven zal hier sprake zijn van mazzel, relatienetwerken en commercieel opportunisme. Dat is ook niet vreemd, want de schoorsteen moet tenslotte roken. Er blijft echter een constante ambivalentie tussen het ideële aspect van de waar die men aan de man wenst te brengen en de regels van de markt waarin dat gebeuren moet. Dat vraagt om openbare bescheidenheid.
Een Dichter des Vaderlands, evenals een stadsdichter, zie ik als een uiting van mecenaatsdenken. Ik ben daar wel een voorstander van, mits de dichter in kwestie voldoende vrijheid ervaart bij het uitoefenen van zijn rol. Helaas zie je hierbij nogal eens ‘klein denken’, waarbij die vrijheid in het geding komt. Anders dan in het verleden hebben de huidige geldschieters vaak weinig liefde voor en weinig affiniteit met poëzie, maar moet men zonodig omdat de buurgemeenten ‘er ook eentje hebben’. Ik zou me iets kunnen voorstellen bij een bedrijfsdichter, waarbij de tegenprestatie wat mij betreft beperkt blijft tot een logo op het kaft en het overnemen van de rol van uitgever. Ik dagdroom wel eens over een bundel van mijn hand als jubileumgeschenk van Shell of Akzo, met een oplage van vele tienduizenden. Honderd presentexemplaren zouden voor mij als tegenprestatie voldoende zijn.
En wat betreft je eigen werk?
Ik ben geen vrouw en ik bevind me al ruim een kwarteeuw aan de verkeerde kant van de dertig. Daarbij luidde het oordeel van de redacteur van een bekende uitgever een jaar of tien geleden ‘niet modern genoeg’. Daar heb je het dan maar mee te doen.
Vijf jaar geleden heb ik, eigenlijk half in eigen beheer, een bundel uitgebracht via Boekscout. Als de verkoopcijfers een maat zijn voor de relevantie ervan, zou ik er maar beter meteen mee kunnen ophouden. Uiteraard is dat niet aan de orde. Zonder de pretentie ooit een Van Gogh te blijken, ga ik mezelf echt niet ontkennen bij uitblijven van commercieel resultaat. Desnoods word ik mijn eigen mecenas.
Gedichten
Als eerste een gedicht dat ik schreef ten behoeve van de verkiezing voor Stadsdichter van Ede in 2015, maar dat als gevolg van voortijdige uitschakeling nooit door mij voorgedragen of gepubliceerd is.
Levensbericht met zeis
Vincent is dood. Het schijnt als gisteren
dat hij een streep onder zijn kleuren zette.
Een schotwond in de borst. Hij zelf.
Een korenveld. Het samenspel van bloed
en graan moet hem getroffen hebben.
Zaaier en maaier samen, zeis en zaad
dezelfde hand. Vogelverschrikker. Kraai.
Ook zwarte vlerken wieken hemelwaarts.
Het tweede is het laatste gedicht van Aard-Jan Quaak (1968-2008), die kort voor zijn veertigste verjaardag een eind aan zijn leven maakte. Er is nooit een bundel van zijn hand gepubliceerd. Na zijn dood heeft F. Starik (inmiddels zelf ook overleden) een keuze uit het werk ter publicatie voorbereid, maar helaas gaf de ex-echtgenote van Quaak, als voogd van diens kinderen en erfgenamen, geen toestemming en kwam de bundel er niet.
Het hart op de tong
Ik mompelde de waarheid in een doos
en sloot die af. Verder zweeg ik als
het graf en ging naar huis. Een degelijke
vroedvrouw zou wel slagen in haar poging
om die vreselijke biecht eruit te halen.
Als laatste een recent eigen gedicht, onderdeel van een cyclus in wording.
Spijkerfeest
Het uniform van spijkerstof bekleedt
de bitse hoogte van de overhand, waaruit
een half woord al vernieling sticht.
Hier staat de lijfwacht van de standsverschillen,
gewapend tot de kaken met de minachting
die afstand afdwingt, diepte schept,
die met geen tong te overbruggen is.
Daar wordt bezit bewaakt, verlangen afgedwongen,
van wie niet heeft, naar wat verkregen kan
wanneer je buigt en volgt, instemmend knikt,
je lippen afzweert als verkeerde vrienden.
Zij zijn de namen en de lichamen
die ertoe doen, waarin verzameld wordt
wat kan bijeengebracht in schuren,
niemand bezorgd is tot de dag van morgen.
Die dag van morgen heeft zijn eigen kwaad,
de distels groeien op, wurgen het graan
dat hij rondom zich zaaide met zijn taal.