Lilian Zielstra, Ik zag een man met een bos bloemen naar de Nieuwstad gaan
(door Kamiel Choi)
De kleurrijke kaft van het debuut van Lilian Zielstra (1991) werkt uitnodigend. De titel, die als een soort motto wordt herhaald in het openingsgedicht, doet een hele precieze poëtica vermoeden:
Ik zag een man met een bos bloemen naar de Nieuwstad gaan
Hij droeg zonnebloemen in de binnenkant van zijn elleboog,
een plek van het lichaam waarvan ik de naam niet ken
De gedichten die volgen zijn nagenoeg allemaal gelegenheidsgedichten waarin grote concepten (ruimte, waarheid, rechtvaardigheid) worden besproken. De bundel heeft drie afdelingen. De eerste bevat herinneringen aan de schooltijd van de auteur met titels als ‘Tot dusver heb ik dit geleerd’ en ‘Tips voor meisjes’. In afdeling twee woont Lilian op kamers en ontdekt ze de vrijheid van het studentenbestaan. De gedichten in het derde deel gaan vooral over rechtvaardigheid, met gedichten over Syrische migranten, allochtonen, de Kristallnacht en Lady Di.
Er is een aantal fascinerende ideeën, zoals de aardappel waarin ze een prinsessenhart kerven na het overlijden van Lady Di in Parijs, om die op het asfalt te leggen in afwachting van de auto die eroverheen rijdt. Het is een poëtische actie en er spreekt een interessante levenshouding uit. Het gedicht blijkt geschreven voor het aardappelfeest in Hornhuizen.
Als lezer merk ik dat dit voordrachtspoëzie is, die beter werkt wanneer ze wordt uitgesproken op een podium.
De meeste gedichten komen op mij over als korte notities in de kantlijn van een boek dat nog geschreven moet worden. Dit debuut lijkt me iets te vroeg. De toon van de gedichten is soms pretentieus. Er staan veel regels in die bedoeld lijken als diepzinnigheden, die nonchalant en onomwonden zijn opgeschreven. ‘Het is moeilijk mensen te genezen met een gezwel in je lijf. Want ze weet zeker / dat alle vogels vroeger / wit zijn geweest. Dat iets zijn soms alleen betekent: aanwezig zijn / dat iets worden soms alleen betekent: wachten’.
De bundel werkt door alle gelegenheidsgedichten een beetje als een samenraapsel. Er is een overdaad aan poëtische ideeën die je als lezer graag verder uitgewerkt wil zien op een meer ingetogen, papieren wijze.
___
Lilian Zielstra (2019). Ik zag een man met een bos bloemen naar de Nieuwstad gaan. Uitgeverij Passage, 52 blz. € 15,00. ISBN 9789054523659
Mahlu Mertens, Ik tape je een bed
(door Lennert Ras)
Ik tape je een bed is de debuutbundel van Mahlu Mertens. Ze won er de eerste Zeef-poëzieprijs mee. Mahlu woont in Gent, komt uit Maastricht en werkt aan een proefschrift over de klimaatverandering. Ook maakt ze met Hanne Vandersteene voorstellingen op de grens van theater, geluidskunst en circus.
In de omslag staat dat het een bundel is die naar de keel grijpt en afstandelijk is. Ik vind niet dat de bundel naar de keel grijpt. Het zijn fijne gedichten, tikkeltje hermetisch maar toch goed begrijpbaar. Afstandelijk vind ik ze ook niet.
De bundel heeft zes afdelingen. De liefde speelt een rol. Zowel voor de geliefde als voor de vader. ‘Ik ken het concept vader en weet: / daar paste jij ooit in.’ (p.13). ‘Ik tape je een bed’ is een regel uit het eerste gedicht van de bundel: ‘Wacht voor een vader zonder haar’.
De taal wordt letterlijk ontleed. ‘Hij legt mijn woorden in een petrischaal, / snijdt ze tot doorschijnend dunne laagjes.’ (p.26) ‘Maar hoe hij de zinnen ook versnijdt, / nooit kan hij de taaldaad met zekerheid classificeren, / nooit wil hij een etiket op ons plakken.’ Een prachtig gedicht.
De gedichten hebben zekere lichtheid en dansen. Alleen vind ik het gebruik van het woord pik, spermaspooor (p.56), vulva en vagina (p.55) een beetje ordinair en dat haalt het niveau iets omlaag. Maar toch een mooie bundel! Een belofte voor de toekomst.
____
Mahlu Mertens (2019). Ik tape je een bed. Uitgeverij De Zeef, 64 blz. € 17,00. ISBN 9789492339904
Dick Gebuys , Kampen des doods
(door Maurice Broere)
Dick Gebuys heeft concentratiekampen uit de Tweede Wereldoorlog bezocht en een aantal locaties waar de Duitsers Joden verzamelden om ze later te deporteren naar de vernietigingskampen. Deze observaties hebben hem geïnspireerd tot het schrijven van deze bundel met de voor de hand liggende titel Kampen des doods.
De bundel heeft als ondertitel een gedichtencyclus. Een onderverdeling ontbreekt, wel staan achterin bladzijden met noten en een bronnenlijst. Het boekje is bijzonder mooi uitgegeven met een harde kaft en voorzien van illustraties van de hand van Armand Wachelder.
Holocaust is een zwaar onderwerp om te behandelen en er is veel over geschreven. Wat voegt deze bundel toe aan de mer à boire van publicaties over dit onderwerp?
Metropool van de dood
De trein was naar het oosten gereden,
naar verder onbekend gebied,
naar veel gevreesd gebied.
Lange verbindingen van flikkerend licht,
lichten aan afrasteringen van
hoogspanningsprikkeldraad
en gekromde betonnen palen.
Volgens een vast patroon,
achter elkaar,
kilometers lang achter elkaar.
Kampen,
houten barakken,
rijen met houten barakken,
een plek waar mensen nooit meer uit zouden komen,
een metropool van de dood.
Opvallend in dit gedicht, en in veel andere gedichten in deze bundel is de opsomming. De holocaust is eigenlijk één grote opsomming van verschrikkingen. Zelfs de meest alledaagse dingen worden een verschrikking in dit kader. Binnen die opsommingen zitten vaak herhalingen die de tragiek onderstrepen. ‘Metropool van de dood’ is hier een goed voorbeeld van. Eindrijm ontbreekt. De dichter maakt veelvuldig gebruik van assonanties wat samenhang brengt in de versregels.
Vernedering
Geknield poetsten ze de vloer
de vloer
en nog eens de vloer
geknield.
Van de commandant die
controleerde
zagen ze alleen zijn laarzen,
zijn glimmend gepoetste laarzen,
de stalen neus van de glimmend gepoetste laarzen.
Hetzelfde procedé als het vorige gedicht, maar hier zit meer suggestie in en dat vergroot de dramatische werking, die in het gros van de verzen ontbreekt. Daar zit wat mij betreft het tekort: de gedichten zijn nogal expliciet. Er zijn vreselijke dingen gebeurd. De martelingen en vernederingen zijn afgrijselijk, maar levert dat goede poëzie op. Soms is het beter je te beperken en meer te suggereren. Zoals in het onderstaande vers van Judith Herzberg.
Elke ochtend
Elke ochtend, tussen het aandoen
van zijn linker- en zijn rechterschoen
trekt zijn hele leven even langs.
Soms komt de rechterschoen er dan
bijna niet meer van.
Uit: ‘Dagrest’, 1984
In deze paar regels zit meer tragiek dan in de opsomming van allerlei ellende. We weten allemaal wel wat voor verschrikkingen er hebben plaatsgevonden. De suggestie zet je aan het denken en het verdriet komt schurend binnen.
Poëzie heeft de taak dingen anders weer te geven, dingen van een andere kant te bekijken en dat mis ik een beetje in deze bundel.
____
Dick Gebuys (2018). Kampen des doods. Liverse, 99 blz. € 23,95. ISBN 9789492519344
Eric Vandewyngaerden, Toegevoegde tijd
(door Christina Vanderhaeghe)
‘Badkamerblues’: ‘We verkeren dus in staat van beleg / en sturen de botterik het huis uit. / Alles wat fout is, blijft.’
Daarmee is de toon van deze dichtbundel gezet. De drift aan de kant van de jeugdigheid, als een slapende hond die nog wel eens gromt. Gedichten worden dunner.
En het is niet zoals het beloofde te zijn, niet het verleden, niet het heden. De tussentijd wordt gewogen, herdacht, hier en daar wat opgepoetst in een paar poëtische taferelen.
Het ouder worden is voor de schrijver een ongemak. Verzet doet er weinig toe. ‘Een oude boom ligt languit voor zijn wortels, lijkt geveld’, luidt de slotregel van het openingsgedicht ‘Misschien’.
Er zijn vragen, de meeste onbeantwoord, maar het terugkijken naar foto’s, het herinneren, en de angst voor wat verder komt, vinden onderdak in deze dichtbundel.
‘Het komt erop aan te blijven’ uit het gedicht ‘Naderhand’ is wat de schrijver doet: in gedachten, in verzen, in het uitgeven van poëzie. Zoals Szymborska’s ‘onsterfelijke hand van het schrijven’, zo laat Vandewyngaerden zijn onuitgesproken verzet tegen zijn eindigheid op papier achter. En er is angst.
‘Een spel stopt aan de overkant / Angst wil roepen, maar iemand plakt haar de mond dicht / zet haar geluidsband af, er is / een lach die dooft’ (uit het gedicht ‘Op beide oevers’).
Het beeld van het schilderij de schreeuw van Munch haalt het gedicht in. Onrust kruipt door de dichtbundel als ongedierte: ‘was je misschien liever aan zee geweest’ (uit ‘Handen op knieën’). ‘Alles houdt de adem in / Alles wat de diepte bedekt: / verte die ondergedompeld / de verte niet vindt.
Waar horen de dichter en zijn tochtgenote nog bij nu de jaren hen krom trekken? In de wereld van de schimmen, van hen die er niet meer zijn, schuivend over ‘Perron’ en smeken ‘laat me terugkeren’? Er is verder geen lijk in de bundel, wel een ouder wordende man en zijn JOU, die zich verder in de bundel, als partner en muze NIET laat vellen.
De aanwezige mag vertrekken, eerder dan de schrijver die nog wat verder wil schommelen. Niet te ver vooruitkijken: ‘Het is vandaag de dag om met alles te beginnen’. Als slotakkoord kan deze versregel de hele bundel overbruggen: poëzie geneest niet, ze maakt iets draaglijk voor de lezer en ze geeft stilte aan wat niet geneest. Liefde als herinnering omdat de toegevoegde tijd dunner wordt. En de tussentijd in het huis blijft hangen. Mistig, druipend, lachwekkend krom.
____
Eric Vandewyngaerden (2019). Toegevoegde tijd. Uitgeverij C. de Vries-Brouwers, 48 blz. € 15,90. ISBN 9789059275959