Schipperen tussen zeemonsters
door Wilma van den Akker
Volgens de tekst op de achterkant zet Lies van Gasse in deze bundel een persoonlijk verlies om in aangrijpende poëzie. Dat is altijd riskant om te doen. Het is als schipperen tussen de mythologische zeemonsters Scylla en Charybdis: aan de ene kant het zeskoppige monster van het te persoonlijk en larmoyant worden, aan de andere kolk de draaikolk van te grote abstractie en afstandelijkheid. Probeer je het ene monster te vermijden, dan val je voor je het weet in de klauwen van het andere. Menig dichter worstelt met dit dilemma. Het aanhouden van de gulden middenweg klinkt eenvoudiger dan het in de praktijk is.
Hoe is het Van Gasse vergaan in deze bundel? Ik krijg de indruk dat zij wat krampachtig heeft geprobeerd te vermijden al te persoonlijk te worden. Het onpersoonlijke ‘men’ komt veelvuldig voor en dat stoort mij. Een voorbeeld, op pagina 16:
Hier naderde ernst, in ieder geval
wist niemand waarom men opmarcheerde.
Men voelde warme wonden,
zocht naar troepen, kolonnes.
Dus bespaarde men op taal,
werd men uitgezwaaid door ruitenwissers.
Ook redde men de eigen huid.
Hier moest men met zeker gerommel
het avondmaal verlaten. Men huilde vloeren vol.
Er zat een man in hart.
Men kon de wind nog voelen in het dal.
Hier en daar wordt ‘men’ vervangen door ‘ik’, nog iets vaker door ‘we’. Waarbij het de vraag is, of ‘we’ hier niet in feite ‘ik’ moet zijn. Deze geforceerde vorm van afstandelijkheid maakt dat de gedichten bij mij niet goed binnenkomen. Een enkele keer gebeurt dat wel, zoals hier:
[…]
Nooit meer zou ik u als een arend
door het blauw zien klieven,
de armen wijd om een lichaam gooiend
dat men elk moment het mijne kon noemen,
[…]
pag.37
Hier wordt gemis voelbaar gemaakt in een prachtig beeld. De dichteres heeft hier trefzeker allebei de zeemonsters vermeden. Ik mag hopen dat zij dat veel vaker zal gaan doen in toekomstige bundels.
***
Maart 2011 bracht Meander een voorpublicatie van een drietal gedichten. Zie hier.