door Eric van Loo
Als Meander-redacteur zie ik heel wat teksten langskomen. Rammelende teksten, geslepen teksten: er valt eigenlijk altijd wel wat te repareren. Interpunctie, dubbele spaties, typfouten, kromme zinnen. Je ziet wel eens wat over het hoofd, dat geldt ook voor een redacteur.
Citaten nemen echter voor mij een bijzondere plaats in. Aangehaalde gedichten en tekstfragmenten moeten voor de volle honderd procent kloppen. Als de dichter een lidwoord heeft weggelaten, mag dit niet zomaar worden aangevuld. En ook leestekens zijn voor de meeste dichters heilig. En hoofdletters. Wie wel eens een gedicht heeft overgetypt, weet hoe Word ongevraagd hoofdletters aan het begin van de regel zet – ook waar de dichter dit niet deed. Maar hoe kom je erachter, of het gedicht foutloos is weergegeven? Als redacteur heb ik niet de beschikking over de papieren tekst, de bundel bevindt zich soms honderden kilometers verderop op het bureau van de recensent. Het begint met een niet-pluisgevoel. Laten we eens een paar voorbeelden onder de loep nemen.
Was het oogwit zwart bij dag en nacht, int heet middaguur.
Het gaat mij om de laatste drie woorden van dit fragment. Grammaticaal is ‘int’ een werkwoordsvorm, maar dat levert een vreemde zin op. Moet er niet staan ‘in ‘t heet middaguur’? Formeel gezien wel, maar toch is deze tekst nauwkeurig overgenomen uit de recente door Alfred Schaffer verzorgde bloemlezing van H.H. ter Balkt. Jeroen van den Heuvel spreekt in zijn analyse van “Het speelse ‘int’ om het metrum te manipuleren.”
Op de rug van de kant meegereden zo moe
–
kijk ik over een tuin uit
met een waardigheid die schijn is.
Ik hoor regelmatig zeggen, dat je poëzie niet moet proberen te begrijpen, dat in poëzie alles mogelijk is. Toch blijf ik haken aan de tweede regel van dit gedicht in de mij aangeboden recensie van Alle gedichten (2019) van Frank Koenegracht. Internet biedt uitkomst: in de oorspronkelijke publicatie in Tirade (1978) staat ‘Op de rug van de kat meegereden zo moe’. Hoe eenvoudig, hoe huiselijk!
dit groeien van handen en haren uit niets –
ben ik een huis, dat ik zo dicht
bevolkt moet raken?
–
Langzaam wordt ik mijn geschiedenis
en kleiner.
Een fragment uit het gedicht ‘De volle vrouw’ van Esther Jansma (Stem onder mijn bed – 1988). Een dijk van een grammaticale fout: ‘wordt ik’. Lambert Geytenbeek zag dit anders: “De werkwoordsuitgang lijkt de onmacht van de vrouw te vergroten: ze ziet iets gebeuren waarop ze geen vat heeft. Iets dat ‘ik’ heet wordt geschiedenis. Of hebben we hier te maken met een productief misverstand tussen auteur en zetter?” (Vooys, Jaargang 10; 1991-1992). Esther Jansma: “dat vond ik zo’n mooie uitleg. Daarom heb ik die typo in mijn verzameld werk gewoon laten staan. Het gedicht werd beter door mijn fout.” (in gesprek met Erik Lindner in De kunst van het dichten – 2009)
Dankzij internet kan ik meestal snel controleren, of mijn niet-pluisgevoel terecht is. Daarbij is wel een waarschuwing op zijn plaats. Ook op het internet worden gedichten niet altijd correct weergegeven. Zeker niet op allerhande goedbedoelde blogs of websites die zonder verdere toelichting een bloemlezing van de Nederlandse poëzie bieden.
Bij oudere gedichten kom ik vaak op dbnl terecht, de groeiende Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren. Meestal geeft dbnl geen bundels weer, maar wel de eerste publicatie van een gedicht in een literair tijdschrift. Soms met extra informatie over het gedicht c.q. de auteur. Pure winst. Bij recente gedichten tref ik steeds vaker books.google.com tussen de zoekresultaten aan. Big Brother is zelfs geïnteresseerd in Nederlandstalige poëzie! Wat je er ook van mag vinden: de informatie is zeer betrouwbaar, omdat Google Books de boeken heeft ingescand. Je kunt bij gericht zoeken een aantal pagina’s uit een bundel lezen, maar knippen&plakken is niet mogelijk. Webgigant bol.com geeft steeds vaker toegang tot een inkijkexemplaar, waarin de eerste gedichten ook weer als scan te lezen zijn. Merkwaardig genoeg bieden de aan de boekenbranche gelieerde sites van Libris of Bookaroo deze service niet.
Voor wie twijfelt aan het belang dat veel dichters aan triviale zaken als hoofdletters en leestekens hechten, eindig ik met een gedicht van Rutger Kopland (uit: Een lege plek om te blijven – 1975)
–
Ga nu maar liggen liefste in de tuin,
de lege plekken in het hoge gras, ik heb
altijd gewild dat ik dat was, een lege
plek voor iemand, om te blijven.
Volgens filosoof Theo de Boer is die komma in de laatste regel essentieel. Kopland vertelde het hem zelf: ’Ik herinner me nog heel goed dat ik die komma zette.’