LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Dit is een hartseerland met een groot potentieel

14 jun, 2008

De Zuid-Afrikaanse schrijfster Marlise Joubert publiceerde tot dusver een half dozijn dichtbundels en drie romans, waarvan er een (Rode Granaat) ook in het Nederlands verscheen. Sander de Vaan had een mailgesprek met haar over schrijven, schilderen, en de toekomst van haar vaderland en de Afrikaanse ‘digtkunst’.

Marlise, u werd opgenomen in Gerrit Komrij’s bloemlezing Die Afrikaanse poësie in ‘n duisend en enkele gedigte. Waar ‘staat’ u in de Zuid-Afrikaanse poëzie?
Dat is een moeilijke vraag omdat die mij doet denken aan iemand die graag een wedstrijd wil winnen. Maar als je bedoelt of ik een wezenlijke bijdrage aan de Afrikaanse poëzie heb geleverd: ja, ik hoop van wel, maar niet omdat Komrij mij in zijn bloemlezing heeft opgenomen. Hij heeft geprobeerd zoveel mogelijk Afrikaanse dichters op te nemen en is daarin geslaagd. Eerlijk gezegd is het trouwens niet aan mij om aan te geven waar ik sta. Dat laat ik liever over aan de literatoren.
Ik ben wel een gevestigde schrijfster die door de jaren heen een constante bijdrage aan onze literatuur heeft gegeven met poëzie en prozawerk. Ik concentreer mij vooral op persoonlijke, intieme dingen die vrouwen aanspreken. Qua dichtkunst heb ik een lyrische, beeldende stijl in mineurtoon. Daarin verschil ik misschien van veel andere vrouwelijke dichters. Een vergelijkbare stem uit het Nederlandse taalgebied is wellicht Miriam van Hee.
In de loop der tijd heb ik – gelukkig – een enthousiast en loyaal lezerspubliek kunnen opbouwen. Met mijn nieuwste, zesde dichtbundel, passies en passasies tracht ik de thematische én stilistische reikwijdte van mijn dichtkunst te vergroten. Vooral omdat ik mij in deze bundel tegen het doek van de recente en historische wereldpoëzie projecteer, met onder meer verzen over geweld tegen vrouwen in ons land.

Met uw man organiseert u het jaarlijkse Poëziefestival in Stellenbosch voor Afrikaanse dichters. Hoe gaat het momenteel met de ‘digtkunst’?
Onze poëzie heeft een ongelooflijke vooruitgang geboekt, hoewel er momenteel betrekkelijk weinig dichtbundels verschijnen. De Afrikaanse dichtkunst heeft een constante, hoge kwaliteit, maar door economische problemen bij sommige uitgevers is het aantal publicaties afgenomen. Hierdoor is de poëzie in de media verder gemarginaliseerd. Maar het feit dat veel Afrikaanse dichters voor Poetry International worden uitgenodigd (ik en mijn man Louis Esterhuizen helaas nog niet!), bewijst dat wij overzee toch hoog aangeslagen worden. Positief is ook dat er meer en meer vertalingen in het Engels verschijnen. Wij op onze beurt proberen de Afrikaanse dichtkunst onder de aandacht te brengen met het poëziefeest Versindaba, dat in september voor de vierde keer zal plaatsvinden.

Al met al dus genoeg reden voor optimisme?
Jazeker. Het doel van Versindaba is tweeledig: enerzijds willen we dichters en hun werk onder de aandacht van het publiek brengen, anderzijds focussen wij ons op nieuw werk van aankomende en gevestigde dichters, zodat de media niet om ons heen kunnen. Dit heeft tot hogere verkoopcijfers geleid, waardoor er weer wat meer bundels gepubliceerd kunnen worden, ook door uitgevers die vroeger nooit poëzie uitgaven. We willen met ons poëziefeest een etalage vormen voor onze rijkgeschakeerde dichtkunst en daarin zijn we volgens mij geslaagd.

Hoe ziet u de toekomst van de Afrikaanse taal?
Het Afrikaans is voor een grote groep mensen nog altijd hét communicatiemiddel en zolang mensen de taal blijven spreken, lezen en schrijven, zal deze mooie taal niet uitsterven. Er zijn verschillende, prachtige dialecten van het Afrikaans en het voortbestaan van onze taal hangt ook niet van ons dichters af! De gekleurde dichter Adam Small heeft dit mooi verwoord in een gedicht:

nie hy nie,
ma djulle is die poets,
djulle wat innie straat loep
ennie gladde bek verkoep.
 

Het is zeer verheugend dat ook steeds meer gekleurde dichters in het Afrikaans publiceren. Traditioneel Engelstalige uitgevers als Random House en Penguin zijn de afgelopen jaren eveneens boeken in het Afrikaans gaan uitgeven. Dit alles stemt mij zeer positief en sterkt mij in de overtuiging dat de taal hoegenaamd niet bedreigd wordt, ook al wordt daar in de media zo nu en dan flink over gediscussieerd. Natuurlijk, Afrikaans was vroeger een instrument voor uitsluiting en exclusiviteit, maar dat imago behoort tot het verleden. Nu is het een gedepolitiseerde taal die door iedereen die dat wil gesproken kan worden en ook een echte moedertaal kan zijn.

Waar ligt voor u de charme van poëzie?
Poëzie is voor mij een manier om mijn belevingswereld gestalte te geven, om dingen die ik ervaar of die mij aangrijpen in beeldende taal te verwerken. Het is voor mij een vorm van zelfrealisering, net als de schilderkunst. In beide kunstvormen kan ik uiting geven aan mijn ideeën, ervaringen en belevenissen, en dingen vastleggen uit mijn omgeving of innerlijke wereld. De charme van poëzie ligt voor mij in het feit dat je met woorden een sprong kunt maken van eigen belevenissen naar een associatieve betekenis voor de lezer. Het volmaakte gedicht of schilderij is natuurlijk niet te realiseren en dat is de reden dat je altijd dóórgaat, altijd nieuwe dingen wilt scheppen. Ja, eigenlijk is dat de ware charme: dat wij altijd op reis zijn, dat het ene moment onmiddellijk gevolgd wordt door het andere, dat een bepaalde verwoording de volgende oproept. Niks is nooit helemaal af, het blijft vloeibaar.

Hoe verloopt die zelfrealisering? Kunt u bijvoorbeeld ‘s morgens gedichten schrijven en ‘s middags een schilderij maken?
Iedere kunstenaar heeft zo zijn eigen routine en ritme. Ik moet steeds aan beide vormen van creativiteit uiting geven, maar kan dit niet tegelijkertijd doen. Dat heeft vast met de linker- en rechterhelft van het brein te maken. Ik schilder graag ‘s ochtends, dan heb ik meer energie. ‘s Middags rust ik gewoonlijk uit en ‘s avonds wijd ik mij aan schrijven. Ik heb altijd geschilderd en keramiek gemaakt, maar pas sinds mijn pensioen, anderhalf jaar geleden, ben ik er iedere dag mee bezig. Zozeer, dat ik meerdere maanden geen enkel vers geschreven heb. Ik dacht zelfs dat dichten een afgesloten hoofdstuk voor mij was, maar de laatste tijd voel ik toch weer een dwingende, vaak onverklaarbare behoefte om te schrijven.

Is schilderen voor u ook een manier om die dingen te verbeelden waar woorden tekortschieten?
Ik denk dat geen enkele kunstvorm aan álle aspecten van het menszijn uiting kan geven. We hebben niet alleen het geschreven woord nodig, maar ook visuele dingen en muziek – we willen ook horen! Een gedicht kan een plaatje of beeld scheppen, maar iedere lezer zal dit weer op een andere manier interpreteren, totaal onafhankelijk van wat jou als ‘schepper’ voor ogen stond.
Met visuele kunst ligt het anders. De kijker zal zien wat jij geschapen hebt en de keuze is aan hem of haar om daar wat mee te doen of weg te lopen. Woorden resoneren echter in de gedachtewereld van de lezer, zelfs lang na lezing. Kijken is meer een onmiddellijke beleving, je bent er nooit klaar mee, moet steeds opnieuw kijken, alsof je het anders vergeet.

Welke dichter(s) hebben u begeleid op uw ‘reis’?
In de jaren zestig, toen ik zelf nog niet publiceerde, las ik graag werk van N.P. van Wyk Louw, Breyten Breytenbach, Ingrid Jonker en G.A. Watermeyer. En ook dichters als Pablo Neruda en Sylvia Plath.
In 1962 verscheen er een vertaling die mij erg geïnspireerd heeft, Éluard en die surrealisme, door Uys Krige.
Vandaag de dag zijn Breytenbach en Antjie Krog nog altijd mijn favoriete Afrikaanse dichters. Maar ik lees ook graag H.J. Pieterse en Wilma Stockenström. Wat het buitenland betreft, geniet ik onder meer van de verzen van Yehuda Amichai, Paul Célan, Wislawa Szymborska, en Octavio Paz.
Toen ik in 1974 een half jaar in Utrecht verbleef, las ik veel van Lucebert, dat werk sprak mij heel erg aan. Er zijn sowieso veel goede dichters in het Nederlandse taalgebied, zoals Rutger Kopland en Herman de Coninck. Dankzij de Poëziekrant kan ik goed op de hoogte blijven van jullie literatuur.

Ik was onder de indruk van een gedicht van de onlangs overleden Elisabeth Eybers, waarin zij het heeft over het kleine maantje ‘bo die horison van my duimnael’, dat onbezoedeld en steeds zichtbaar is – en niet zoals in Nederland vaak achter de wolken schuilt. Wat vindt u van haar poëzie?
Eybers is een van onze grootste vrouwelijke dichters. Ik heb veel respect voor haar werk en ben haar dankbaar dat ze ondanks haar lange verblijf in Nederland in het Afrikaans is blijven dichten. Haar poëzie is ongelooflijk ‘af’, er staat geen woord te veel of te weinig. Bovendien hebben haar teksten een verbazingwekkende diepgang. Haar meest aangrijpende verzen vind ik die waarin de afstand tot en de band met haar vaderland tegelijkertijd naar voren komen.

We lezen hier in Europa vooral negatieve verhalen over uw vaderland, met name wat betreft de toegenomen criminaliteit. Hoe ziet u de toekomst van uw land?
Ja, misdaad is het grootste en meest hartverscheurende probleem van ons land. Het raakt alle inwoners, ook ons schrijvers. Misdaad heeft verstrekkende gevolgen op economisch, politiek, maatschappelijk en psychisch gebied. Het houdt onder meer verband met werkeloosheid, etnische haat, slecht onderwijs, incompetentie van onze politie, de kloof tussen arm en rijk, corruptie en de komst van illegalen uit buurlanden.
Natuurlijk heeft de regering de grondwettelijke verantwoordelijkheid om haar burgers te beschermen, maar de situatie is geheel uit de hand gelopen en vereist dat wij allemaal actief meehelpen om dingen te verbeteren. Want waar moet het met ons land heen? Niet iedereen kan zomaar emigreren en een nieuw bestaan opbouwen in een ander land, zeker de oudere generatie niet. Bovendien willen veel mensen niet weg; zij houden van hun land en hun medeburgers.
Mijn dochter woont echter al ruim zeven jaar overzee. Ik mis haar heel erg, maar ik denk ook vaak: blijf daar, bouw daar aan je toekomst. Dan maak ik me namelijk geen zorgen over haar. Als zij hier zou wonen, zou ik voortdurend ongerust zijn. Mijn zoon woont in Johannesburg, zijn vrouw verwacht haar eerste kind en ik maak me nu al zorgen over de toekomst van mijn kleinkind!
Dit is een ‘hartzeerland’, een gebroken land, maar ook een heel mooi land, met een enorm economisch en cultureel potentieel. Je moet hier erg op je hoede zijn. Zelfs als je in een geheel beveiligd huis woont, kan er altijd iets gebeuren. Die vrees heeft ons allen in de greep. Mensen worden ook cynischer. Ze vragen zich niet meer af of ze het slachtoffer van een geweldsmisdaad worden, maar wanneer…
We hebben dus last van ‘groeipijnen’, maar ik wil graag geloven dat het in de toekomst beter zal worden. Veel mensen zijn momenteel actief om anderen bewust te maken van de problemen en ondernemen zelf ook daadwerkelijk stappen om het land veiliger te maken. Maar wanneer dit laatste zal lukken, durf ik echter niet te zeggen.

Zie ook: ateljee.co.za

     Andere berichten

Interview Alfred Schaffer

Interview Alfred Schaffer

‘Je kunt een taal niet verantwoordelijk houden voor een regime’ door Gerard Scharn - Dichter Alfred Schaffer (Leidschendam, 1973) woont en...

Interview Arjan Witte

'Poëzie is geen uitlaatklep want de emoties zijn niet de uitstoot maar de brandstof. Dat de boel lekt is een ander verhaal.' door Gerard...